ECLI:NL:RBZWB:2024:662

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
C/02/416781 / JE RK 23-2160
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij de vader

Op 4 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De zaak betreft de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die onder toezicht staat van de Gecertificeerde Instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige woont bij zijn moeder. De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn vader voor de duur van zes maanden, omdat er geen vooruitgang is geboekt in de situatie van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] zelf de wens heeft uitgesproken om bij zijn vader te wonen, omdat hij daar meer structuur en regels ervaart. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] en de betrokken hulpverlening beoordeeld en geconcludeerd dat een uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging verleend, met de opmerking dat dit een proefplaatsing betreft en dat de situatie over zes maanden opnieuw geëvalueerd zal worden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416781 / JE RK 23-2160
Datum uitspraak: 4 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2006 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de GI van 24 november 2023 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 30 november 2023;
- het verweerschrift van de moeder van 21 december 2023.
1.2
Op 4 januari 2024 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om met de kinderrechter over het verzoek van de GI te praten tijdens een kindgesprek. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft, met instemming van [minderjarige] , de inhoud van het gesprek bij de mondelinge behandeling kort weergegeven en de ouders in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3
Bij beschikking van 25 oktober 2021 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 25 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verzoekschrift, aangevoerd dat in de afgelopen twee jaar geen vooruitgang heeft plaatsgevonden in de situatie van [minderjarige] . Inmiddels is diverse hulpverlening bij [minderjarige] betrokken, waaronder Fact Amarant, [geestelijke gezondheidszorg 1] , [jeugdhulp] en [geestelijke gezondheidszorg 2] , maar desondanks staat de ontwikkeling van [minderjarige] stil. [minderjarige] houdt hulpverlening af, gaat nauwelijks naar school en communiceert nagenoeg niet met volwassenen. Er is sprake van een verstoord dag- en nachtritme waarbij [minderjarige] veel gamet. In maart 2023 heeft [minderjarige] bij de hulpverlening aangegeven dat hij graag bij zijn vader wil wonen. Volgens [minderjarige] ervaart hij bij zijn vader meer regels en structuur dan bij zijn moeder. Deze wens heeft [minderjarige] dus al langer en hij is hierin standvastig. Fact Amarant heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van een plaatsing van [minderjarige] bij de vader. Daartoe zijn observaties in de thuissituatie bij de vader verricht en gesprekken met de vader gevoerd. Fact Amarant heeft vastgesteld dat de basis bij de vader voldoende is en schat in dat de vader met begeleiding in staat zal zijn te groeien in zijn ouderrol. Met de vader is ook gesproken over de praktische zaken rondom een plaatsing van [minderjarige] bij hem, zoals het regelen van het vervoer van [minderjarige] naar school en dagbesteding vanuit [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] , het combineren van zijn werkzaamheden als taxichauffeur met de zorg voor [minderjarige] alsook de invulling van de omgang tussen [minderjarige] en moeder. De vader is zich hiervan bewust en heeft aangegeven zich hiervoor in te zullen zetten. De GI hoopt dat een plaatsing bij de vader [minderjarige] een positieve prikkel zal geven zodat hij weer stappen vooruit in zijn ontwikkeling gaat maken. Belangrijk is ook dat er meer zicht komt op de problematiek die bij [minderjarige] speelt. Met de ouders zijn inmiddels gesprekken gevoerd voor het uitvoeren van een psychodiagnostisch onderzoek bij [minderjarige] . [minderjarige] staat hiervoor op een wachtlijst. De plaatsing van [minderjarige] bij de vader betreft een proefplaatsing, dus geen definitieve plaating. Over zes maanden moet worden bekeken wat voor [minderjarige] de beste plek is om te verblijven; bij zijn vader, zijn moeder of elders.
4.2
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verweerschrift, naar voren gebracht dat de situatie sinds de start van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet is gewijzigd. [minderjarige] praat (nog steeds) niet of nauwelijks met volwassenen en gaat niet of nauwelijks naar school. Hij is voornamelijk geïnteresseerd in gamen dat hij het liefst dag en nacht doet. Daarnaast verloopt de samenwerking en communicatie tussen de ouders nog altijd slecht. Hulpverlening is lange tijd niet van de grond gekomen. Er is geen orthopedagoog en/of psycholoog benaderd en er is geen onderzoek gedaan naar de psychische gesteldheid noch naar de gameverslaving van [minderjarige] . Evenmin is aan de ouders hulp geboden bij het verbeteren van hun verstandhouding en onderlinge communicatie alsook hoe zij kunnen leren de regie te pakken als gescheiden ouders. Voor de GI is nu met name de woonwens van [minderjarige] van belang. [minderjarige] geeft aan bij de vader meer structuur en discipline te ervaren, maar betwijfelt kan worden of dit echt zo zal zijn. In de afgelopen periode heeft de vader die structuur en/of discipline nauwelijks aan [minderjarige] geboden. Het verslag dat Fact Amarant heeft opgesteld over de huisbezoeken bij de vader is onvoldoende en kan niet dienen om een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader te onderbouwen. Indien [minderjarige] bij de vader gaat wonen krijgt de vader de dagelijkse opvoedingsverantwoordelijkheid voor [minderjarige] terwijl hij de dagelijkse zorg over een puber (met fors zelfbepalend gedrag en mogelijk met depressiviteit) nog nooit heeft gedragen. De inschatting van Fact Amarant dat de vader de potentie heeft om met begeleiding in zijn ouderrol te groeien is te vrijblijvend aangezien het al jaren fout gaat en [minderjarige] van niemand gezag accepteert. Bovendien is er geen concreet begeleidingsplan voor de vader aanwezig en evenmin is ingevuld wat Fact Amarant gaat inzetten aan opvoedondersteuning aan de vader. Onduidelijk is verder hoe de vader het gaat regelen dat [minderjarige] blijft deelnemen aan de in [woonplaats 1] ingezette jeugdhulpmodules en de uitvoering van zijn taakstraf. De kans is meer dan levensgroot dat [minderjarige] daar niet naar toe zal gaan omdat hij die opstelling de afgelopen jaren ook steeds heeft laten zien. Evenmin is de GI tot op heden het gesprek met de moeder aangegaan over de wijze waarop de omgang tussen haar en [minderjarige] wordt vormgegeven op het moment dat [minderjarige] bij de vader zou gaan wonen. Hierover zijn nog geen afspraken gemaakt. Dit alles maakt volgens de moeder dat het onderzoek dat aan het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing ten grondslag ligt onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd en niet dragend is voor een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Een plaatsing van [minderjarige] bij de vader zal de problematiek niet oplossen. De uitkomsten van het psychodiagnostische onderzoek, waarvoor [minderjarige] inmiddels op de wachtlijst staat, moeten eerst worden afgewacht voordat tot een eventuele wijziging van het verblijf van [minderjarige] van de moeder naar de vader wordt besloten. Dit verzoek klemt temeer nu verzocht wordt om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, welke termijn afloopt enkele maanden voor de achttiende verjaardag van [minderjarige] . Niet te verwachten is dat [minderjarige] op dat moment nog terug bij de moeder zal gaan wonen ook al zou de evaluatie negatief uitvallen. Verzocht wordt om het verzoek van de GI af te wijzen.
4.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij kan instemmen met het verzoek van de GI. [minderjarige] geeft al langere tijd aan bij hem te willen wonen. Dit komt voort uit gebeurtenissen die bij de moeder zijn voorgevallen. Anders dan de moeder ziet de vader een plaatsing van [minderjarige] bij hem wel als een oplossing om tot een verbetering van zijn situatie te komen. De vader heeft als zelfstandig taxichauffeur de ruimte om zijn werkrooster aan te passen aan wat nodig is voor de zorg en het vervoer van [minderjarige] naar [woonplaats 1] voor dagbesteding en/of school. Hij is bereid zich hiervoor in te zetten en zal zijn medewerking verlenen aan alle noodzakelijk geachte hulpverening. Ook vindt de vader het belangrijk dat [minderjarige] in geval van een plaatsing bij hem goed contact blijft houden met zijn moeder en jongere [broertje] . Over de wijze waarop dit contact wordt ingevuld moeten nog afspraken worden gemaakt.
4.4
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven graag bij zijn vader te willen wonen, in ieder geval dat te willen proberen. Hij ervaart met zijn vader een betere klik te hebben dan met zijn moeder. [minderjarige] praat makkelijker met zijn vader dan met zijn moeder. Het is voor hem mogelijk om met het openbaar vervoer vanuit [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] te reizen voor dagbesteding en/of school. Zijn vader zal hem afzetten op het station van [woonplaats 2] . [minderjarige] verwacht bij zijn vader minder te zullen gamen. [minderjarige] wil contact met zijn moeder en [broertje] houden door in de weekenden bij hen te verblijven.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de gezagdragende vader noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
[minderjarige] is met ingang van 25 oktober 2021 onder toezicht van de GI gesteld. Geconstateerd kan worden dat de ondertoezichtstelling tot nu toe weinig tot geen verbetering heeft gebracht. Langere tijd is stevige regievoering vanuit de GI uitgebleven. In het afgelopen jaar is er echter veel hulpverlening opgestart, omdat de huidige jeugdzorgwerker, die sinds juni 2023 betrokken is, veel zaken heeft opgepakt. [minderjarige] ontvangt ambulante begeleiding thuis door Fact Amarant, gaat naar [geestelijke gezondheidszorg 2] voor dagbesteding en [jeugdhulp] en [geestelijke gezondheidszorg 1] zijn betrokken om [minderjarige] weer naar school toe te leiden. Ook staat [minderjarige] inmiddels op een wachtlijst voor een psychodiagnostisch onderzoek.
Gezien wordt dat zowel de hulpverlening als de beide ouders zich inzetten om de situatie van [minderjarige] positief te veranderen. Verandering is echter pas mogelijk als [minderjarige] zelf ook in beweging komt. [minderjarige] is, met de huidige ondersteuning en begeleiding die hij krijgt, aan zet. Het is aan hem om de hulp die hem wordt geboden aan te grijpen en om te gaan werken aan een verbetering van zijn situatie. Zolang [minderjarige] daartoe zelf niet is gemotiveerd, zal hierin geen beweging komen hoe graag een ieder hem dat ook gunt.
Bij de beslissing wat nu het meest in het belang van [minderjarige] is, weegt naar het oordeel van de kinderrechter de stem van [minderjarige] zwaar mee omdat hij inmiddels zeventien jaar is. [minderjarige] heeft de wens uitgesproken bij zijn vader te willen verblijven. Gezien zijn leeftijd moet [minderjarige] hierin naar het oordeel van de kinderrechter serieus worden genomen. Dit geldt temeer nu [minderjarige] deze wens al langere tijd heeft en dit meerdere malen kenbaar heeft gemaakt bij de GI en/of de hulpverlening. Ook in het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] bevestigd bij zijn vader te willen verblijven, in ieder geval doordeweeks. Aan zijn wens dient naar het oordeel van de kinderrechter dan ook gehoor te worden gegeven. Daarbij spreekt de kinderrechter met de GI de hoop uit dat een verplaatsing van de verblijfplaats van [minderjarige] van de moeder naar de vader een positieve omslag gaat geven in het gedrag en handelen van [minderjarige] . Op het moment dat [minderjarige] weer een toekomstbeeld voor ogen heeft, zou dit [minderjarige] kunnen motiveren om weer tot ontwikkeling te komen en te gaan werken aan zichzelf en zijn toekomst. Dit maakt dat de kinderrechter achter een plaatsing van [minderjarige] bij de vader staat.
Door de GI is een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht voor de duur van zes maanden. Daarbij heeft de GI uitdrukkelijk aangegeven dat dit een proefperiode betreft, geen definitieve plaatsing. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] blijft vooralsnog dan ook bij de moeder bepaald. Van belang is dat over zes maanden de plaatsing van [minderjarige] bij de vader zorgvuldig wordt geëvalueerd waarbij beoordeeld gaat worden of het verblijf van [minderjarige] bij de vader inderdaad de positieve verandering heeft gegeven zoals gehoopt en vervolgens welke verdere verblijfplaats, bij de vader of de moeder of elders, het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] .
Belangrijk is dat de vader zijn leven zo gaat inrichten dat hij aan de zorg en opvoeding van [minderjarige] en hetgeen [minderjarige] nodig heeft kan voldoen. De vader zal aan de noodzakelijk geachte hulpverlening moeten meewerken. Ook zullen er veel praktische zaken door de vader geregeld moeten worden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven hiertoe bereid te zijn. De kinderrechter hoopt dat de vader zijn beloftes zal waarmaken. Daarbij geeft de kinderrechter aan de vader mee dat het van belang is dat hij, ook bij eventuele tegenslagen, in goed contact blijft staan met de GI en de hulpverlening.
Tot slot overweegt de kinderrechter nog dat zij het belang ziet van het verrichten van een psychodiagnostisch onderzoek bij [minderjarige] . Daartoe zijn inmiddels de eerste stappen gezet, maar het is jammer dat dit zo lang heeft geduurd. De frustraties van de moeder hierover zijn begrijpelijk. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat dit onderzoek alsnog snel gaat plaatsvinden zodat er meer duidelijkheid komt over de problematiek die er speelt en hetgeen [minderjarige] en/of het systeem aan eventuele aanvullende hulpverlening nodig hebben.
5.3
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, met ingang van 4 januari 2024 tot 4 juli 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 18 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.