ECLI:NL:RBZWB:2024:6624

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
C/02/372286 / FA RK 20-2528 & C/02/414793 / FA RK 23-4761
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevoegde behandeling van twee zaken inzake gezamenlijk gezag en omgangsregeling na jarenlange hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een gevoegde procedure met betrekking tot twee zaken over gezamenlijk gezag en omgangsregelingen tussen ouders en hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, die in Marokko zijn gehuwd, eerder zijn verwezen naar hulpverlening, maar dat de doelen van deze hulpverlening niet zijn behaald. De rechtbank volgt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en wijst het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af, omdat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk afspraken te maken en de kinderen al jarenlang geen contact met hun vader hebben. De rechtbank wijzigt de omgangsregeling, zodat de man niet gerechtigd is tot fysieke omgang, maar wel via WhatsApp contact kan onderhouden met de kinderen. Daarnaast hebben partijen overeenstemming bereikt over de wijziging van de kinderalimentatie, die nu is vastgesteld op € 215 per kind per maand, ingaande 1 september 2024. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van rust en stabiliteit voor de kinderen, die momenteel geen behoefte hebben aan fysiek contact met hun vader.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummers: C/02/372286 FA RK 20-2528 en C/02/414793 FA RK 23-4761
Datum uitspraak: 25 september 2024
(nadere) beschikking over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud
in de gevoegde zaken van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.M.C.J. van der Spong,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L. Vieira.
1. Het (verdere) procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
In de zaak met nummer C/02/372286 FA RK 20-2528:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 1 december 2020 en de daarin genoemde stukken;
- het rapport van [zorgaanbieder] van 22 april 2022;
- de brieven van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna: de Raad), van 1 juli 2022 en 25 juli 2022;
- het rapport van Surplus en Humanitas van 26 januari 2024;
- de brief van de Raad van 4 maart 2024;
- het F9-formulier van mr. Van der Sprong van 19 maart 2024;
- het F9-formulier van mr. Vieira van 22 april 2024.
In de zaak met nummer C/02/414793 FA RK 23-4761:
- het op 12 oktober 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 8 december 2023 ontvangen verweerschrift met zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 12 februari 2024 ontvangen verweer op het zelfstandige verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Van der Sprong van 23 juli 2024;
- de F9-formulieren van mr. Vieira van 16 augustus 2024 (met bijlagen), 22 augustus 2024 (met bijlage) en 26 augustus 2024.
1.2. Beide zaken zijn behandeld op de mondelinge behandeling van 28 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3. De hierna genoemde [minderjarige 1] is gelet op haar leeftijd in staat gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.Dit kindgesprek heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2024.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn in Marokko met elkaar gehuwd op grond van Islamitisch recht;
- tijdens dit huwelijk hebben partijen de volgende nu nog minderjarige kinderen gekregen:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2012 (hierna: [minderjarige 1] );
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2014 (hierna: [minderjarige 2] );
- deze kinderen zijn door de man erkend;
- de vrouw is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen;
- in 2014 hebben partijen hun relatie beëindigd;
- in een vaststellingsovereenkomst van 28 mei 2014 zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw een onderhoudsbijdrage moet betalen voor [minderjarige 1] van € 307,= per maand en voor [minderjarige 2] van € 216,= per maand;
- bij beschikking van 19 mei 2016 heeft de rechtbank te Al Hoceima, Marokko, onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen vastgesteld van 1000 dirham per kind per maand;
- in een notariële vaststellingsovereenkomst van 25 oktober 2017 zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
“(…)
Artikel 1
De man zal per maand een bedrag groot driehonderd drieënzestig euro (€ 363,00) aan de vrouw voldoen als kinderalimentatie (…)
(…)
Artikel 5
De schoolvakanties worden door de helft verdeeld onder de man en de vrouw. In afstemming met elkaar verdelen zij de vakantieperiodes. Daarnaast zal de man om de twee (2) weken de kinderen in het weekend van zaterdag tot zondag ontvangen. (…)”
- bij tussenbeschikking van 1 december 2020 heeft deze rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdragen met ingang van 18 mei 2020 nader vastgesteld op € 289,= per maand voor [minderjarige 1] en € 163,= per maand voor [minderjarige 2] ;
- inclusief de wettelijke indexering bedraagt de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] op dit moment € 333,= per maand en voor [minderjarige 2] € 188,= per maand;
-verder heeft deze rechtbank in de hiervoor genoemde beschikking de beslissing over de omgangsregeling en het gezag aangehouden en partijen voor (jeugd)hulpverlening verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost (hierna: Uniform Hulpaanbod of UHA);
- op 22 april 2022 heeft [zorgaanbieder] een rapport uitgebracht over het verloop en de resultaten van het hulpverleningstraject (hierna: het UHA-rapport van [zorgaanbieder] );
- bij brieven van 1 juli 2022 en 25 juli 2022 heeft de Raad gereageerd op het UHA-rapport van [zorgaanbieder] en de rechtbank geadviseerd om, gelet op de verlenging van het UHA-traject, een nieuwe zitting te plannen op 12 maanden na 25 juli 2022;
- vervolgens heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de pro forma zitting van 14 juli 2023 en daarna na diverse uitstelverzoeken aangehouden tot 6 februari 2024;
- op 26 januari 2024 heeft (de tweede) zorgaanbieder Surplus en Humanitas een rapport uitgebracht over het verloop en de resultaten van het verlengde hulpverleningstraject (hierna: het UHA-rapport van Surplus en Humanitas);
- uit het huwelijk van de man en mevrouw [naam] zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren: [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren te [woonplaats 2] op [geboortedag 3] 2017, en [minderjarige 4] , geboren te [woonplaats 2] op [geboortedag 4] 2022 (hierna [minderjarige 4] );
- bij beschikking van 3 mei 2023 heeft de rechtbank Den Haag de scheiding van tafel en bed uitgesproken tussen de man en mevrouw [naam] ;
- bij overeenkomst van 8 augustus 2023 hebben de man en mevrouw [naam] afgesproken dat de man ten behoeve van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] een tijdelijke onderhoudsbijdrage van € 50,= per kind per maand zal betalen;
- bij beschikking 19 juni 2024 heeft de rechtbank te Al Hoceima, Marokko een onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vastgesteld van 1200 dirham per kind per maand.

3.De (resterende) verzoeken

3.1
In de zaak met nummer C/02/372286 FA RK 20-2528 heeft de rechtbank in haar tussenbeschikking van 1 december 2020 beslist op het verzoek van de vrouw tot wijziging van de door de man te betalen onderhoudsbijdragen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In die zaak liggen de volgende verzoeken nog voor:
  • het (gewijzigde) verzoek van de vrouw om afhankelijk van het hulpverleningstraject een nader te bepalen omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • het zelfstandige verzoek van de man om een omgangsregeling te bepalen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elke veertien dagen bij de man verblijven van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur; en
  • het zelfstandige verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten.
3.2
In de zaak met nummer C/02/414793 FA RK 23-4761 verzoekt de man, samengevat, de door hem aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdragen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo te wijzigen dat hij met ingang van de datum van indiening van zijn verzoek voor [minderjarige 1] € 219,= per maand en voor [minderjarige 2] € 123,= per maand verschuldigd is. De vrouw verzoekt in deze zaak zelfstandig, samengevat:
- te bepalen dat de behoefte van [minderjarige 2] wordt bepaald op € 597,=;
- de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nader vast te stellen op € 500,= per kind per maand;
- veroordeling van de man in de (proces)kosten van de vrouw.
3.3
Partijen voeren over en weer verweer op de verzoeken.
3.4
Vanwege hun verknochtheid zal de rechtbank de verzoeken van partijen in beide zaken voegen op grond van artikel 285 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat betekent dat de rechtbank in deze beschikking de verzoeken in beide zaken zal beoordelen. Daarbij gaat de rechtbank waar nodig in op de stellingen van partijen.

4.De (verdere) beoordeling

Kindgesprek
4.1
Als gezegd heeft de kinderrechter [minderjarige 1] 26 augustus 2024 gehoord. In dat kindgesprek heeft [minderjarige 1] samengevat verklaard dat zij geen behoefte heeft aan contact met haar vader en ook geen nieuwe hulpverlening wil.
Gezag en omgang
Resultaten hulpverleningstrajecten
4.2
Vaststaat dat de man al jarenlang geen contact heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Als gezegd heeft de rechtbank de beslissingen over een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het gezag over hen aangehouden en partijen verwezen naar het UHA met het oog op het behalen van de volgende resultaten;
  • ouders kunnen gezamenlijk afspraken maken en beslissingen nemen die in het belang zijn van de kinderen;
  • kinderen en ouders hebben onbelast contact met elkaar door middel van omgangsbegeleiding;
  • ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor de kinderen;
  • inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van ouders en de hulp die nodig is voor ouders om een stabiele opvoedsituatie voor de kinderen te realiseren (binnen de scheidingssituatie);
  • de nieuwe gezinssituatie(s) zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van de kinderen.
4.3
Uit de UHA-rapporten van [zorgaanbieder] en Surplus en Humanitas volgt dat de beoogde resultaten van het hulpverleningstraject niet (volledig) zijn behaald. De UHA-rapporten geven – kortweg- het volgende beeld.
Rapport [zorgaanbieder]
4.4
In haar rapport UHA-rapport geeft [zorgaanbieder] – dat heeft ingezet op parallel ouderschap – aan dat beide ouders hun betrokkenheid bij de kinderen tonen en daarin het tempo van de kinderen willen volgen. [zorgaanbieder] geeft echter (onder meer) ook aan dat het partijen niet lukt gezamenlijk afspraken te maken en beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. Evenmin is het gelukt om de man onbelast contact met de kinderen te laten hebben. Volgens [zorgaanbieder] is het onderlinge wantrouwen tussen partijen groot en zitten de kinderen in een klempositie. [zorgaanbieder] adviseert in haar rapport een raadsonderzoek om te kijken wat er nog mogelijk is vanuit het dwingend kader.
Rapport Surplus en Humanitas
4.5
Na het advies van de Raad van 25 juli 2022 zijn de man en de vrouw gekoppeld aan een coach van respectievelijk Surplus en Humanitas. Ook Surplus en Humanitas concluderen in hun UHA-rapport van 26 januari 2024 echter dat de beoogde resultaten van het hulpverleningstraject nog altijd niet zijn behaald. Beide kinderen hebben bij Surplus en de vrouw aangegeven dat zij geen behoefte hebben aan fysiek contact met hun vader. Wel vindt er inmiddels af en toe Whatsappcontact plaats tussen de man en de kinderen. Positief is dat de vrouw de kinderen motiveert om via Whatsapp contact te hebben met hun vader. Tussen de ouders onderling is er volgens Surplus en Humanitas tegelijkertijd veel onrust. Het wantrouwen tussen hen blijft groot, zij communiceren onderling niet en er is onenigheid over de kinderalimentatie. Volgens Surplus en Humanitas is Whatsappcontact tussen de man en de kinderen nu het maximaal haalbare en maakt het stimuleren van fysieke omgang naar verwachting meer kapot dan dat het bijdraagt aan contactherstel.
Advies van de Raad
4.6
Op het rapport van Surplus en Humanitas heeft de Raad bij brief van 4 maart 2024 gereageerd. In deze brief adviseert de Raad om het verzoek van de man om gezamenlijk het gezag uit te oefenen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen. Daarnaast acht de Raad het op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om fysieke omgang met hun vader te forceren of een raadsonderzoek te starten. Volgens de Raad is het nu eerst tijd om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] rust te creëren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad dit advies gehandhaafd en nader toegelicht.
Beoordeling – gezag
4.7
De man verzoekt de rechtbank om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Bij de beoordeling van dit verzoek stelt de rechtbank voorop dat de man als de tot het gezag bevoegde vader van de kinderen, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Dit volgt uit artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat de vrouw niet instemt met het gezamenlijk gezag, kan de rechtbank het verzoek slechts afwijzen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is (artikel 1:253c lid 2 BW).
4.8
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen en licht dit als volgt toe.
4.9
De rechtbank ziet in dat de man graag een rol van betekenis wil spelen in het leven van de kinderen en daar zijn best voor doet. Uit de rapportages van de hulpverlening blijkt echter dat het partijen niet lukt om gezamenlijk afspraken te maken en samen beslissingen te nemen over de kinderen. De hulpverlening die partijen de afgelopen drie jaar hebben gekregen, heeft dit niet verbeterd. Tegelijkertijd heeft de man de kinderen al lange tijd niet gezien. Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat de fysieke contactmomenten tussen de man en de kinderen sinds de verbreking van de relatie tussen partijen (in 2014) op twee handen zijn te tellen. Daardoor hebben de kinderen niet de kans gekregen om de man als hun vader te leren kennen. Hoewel de man dit graag ziet veranderen, zien de kinderen hem feitelijk niet als opvoeder en hebben zij op dit moment geen behoefte aan zijn betrokkenheid. Ook tijdens het kindgesprek met [minderjarige 1] kwam dit helder naar voren. Daarbij laten de UHA-rapportages zien dat de kinderen volgens de hulpverlening feitelijk nu al klem zitten tussen de ouders. Net als de Raad ziet de rechtbank een onaanvaardbaar risico dat dit zal verergeren als de man samen met de vrouw het gezag krijgt over de kinderen. Bovendien kan toekenning van het gezamenlijk gezag de kinderen het gevoel geven dat de betrokkenheid van de man als hun vader hen wordt opgedrongen, terwijl zij daar nu juist weerstand tegen voelen. De onrust die dat (opnieuw) mee kan brengen voor de kinderen, vindt de rechtbank zeer onwenselijk. De rechtbank is het namelijk met de Raad eens dat de kinderen nu vooral rust en stabiliteit nodig hebben. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank het dus ook anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk om het verzoek van de man af te wijzen.
Beoordeling - omgangsregeling
4.1
In de notariële vaststellingsovereenkomst van 25 oktober 2017 hebben partijen onderling een omgangsregeling getroffen. De rechtbank begrijpt de verzoeken van partijen zo dat zij deze omgangsregeling willen wijzigen. Op grond van artikel 1:377e lid 1 BW kan de rechtbank deze omgangsregeling wijzigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat daar sprake van is. De kinderen hebben namelijk al jarenlang geen fysiek contact met de man. Over de wijziging van de omgangsregeling overweegt de rechtbank verder het volgende.
4.11
De rechtbank stelt vast dat met de inzet van jarenlange hulpverlening veel op de kinderen is afgekomen. Dit heeft helaas niet geleid tot een structurele en onbelaste omgang tussen de man en de kinderen. Integendeel, de kinderen geven aan geen fysiek contact met de man te willen. De rechtbank ziet in dat dit een verdrietige situatie is voor de man, maar is – als gezegd – van oordeel dat de kinderen nu vooral gebaat zijn bij rust en stabiliteit. Het rapport van Surplus en Humanitas is er daarnaast duidelijk over dat het forceren van contact nu meer kapot maakt dan dat het bijdraagt aan contactherstel tussen de man en de kinderen. Het advies van de Raad sluit hierop aan. Tijdens de mondelinge behandeling sprak de Raad daarbij wel de hoop uit dat de kinderen zelf nieuwsgierigheid gaan ontwikkelen naar hun vader. Dat proces zal volgens de Raad echter mogelijk langer duren als er nu fysieke omgang wordt geforceerd. Gelet op de UHA-rapportages en het advies van de Raad is de rechtbank van oordeel dat regelmatig Whatsappcontact tussen de man en de kinderen op dit moment het maximaal haalbare is.
4.12
De rechtbank zal de omgangsregeling dan ook zo wijzigen dat de man niet gerechtigd is tot fysieke omgang met kinderen, maar wel één keer in de twee weken in het weekend aan beide kinderen een Whatsappbericht zal sturen. Daarin kan de man de kinderen bijvoorbeeld succes wensen met de aankomende schoolweek. Van belang is dat de man dit strikt naleeft richting beide kinderen, maar ook dat hij het aan de kinderen zelf laat om al dan niet op zijn berichten te reageren. De rechtbank heeft ook gehoord en gezien dat de man niet wil opgeven als het gaat om het contactherstel met de kinderen. Die positieve houding blijft belangrijk. Via de regelmatige Whatsappberichten kan de man zijn interesse in de kinderen blijven tonen. Daarmee houdt de man de drempel voor de kinderen laag op het moment dat zij wel de behoefte ontwikkelen om contact met hem te zoeken. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de vrouw nauwlettend in de gaten houdt in hoeverre de kinderen nieuwsgierigheid naar hun vader ontwikkelen en dat zij de kinderen hierin blijft stimuleren.
Wijziging kinderalimentatie
4.13
Beide partijen verzoeken wijziging van de door de rechtbank bij beschikking van 1 december 2020 nader vastgestelde onderhoudsbijdragen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Omdat zowel partijen als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op de verzoeken van partijen.
4.14
Samen met partijen heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling vastgesteld dat vanwege de geboorte van [minderjarige 4] sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Ook heeft de rechtbank met partijen besproken dat tussen partijen inmiddels een uitspraak geldt van de rechtbank te Al Hoceima, Marokko, waarin bepaald is dat de man een onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet betalen van 1200 dirham per kind per maand.
4.15
Over de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de samenloop met de uitspraak van de rechtbank te Al Hoceima, Marokko, hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling vervolgens de volgende overeenstemming bereikt:
  • de door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt nader vastgesteld op € 215,= per kind per maand;
  • als het gaat om de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan partijen uit van de onderhavige beschikking van deze rechtbank;
  • de uitspraak van de rechtbank te Al Hoceima, Marokko, van 19 juni 2024 laten partijen buiten beschouwing en de vrouw zal geen maatregelen treffen ter uitvoering van die uitspraak.
4.16
Gezien de draagkracht van de man en de verdeling daarvan over zijn vier kinderen, acht de rechtbank deze overeenstemming niet ongegrond. De rechtbank zal hier in haar beslissing dan ook van uit gaan.
4.17
Over de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdrage zijn partijen het niet eens geworden. De rechtbank acht het in dit geval redelijk om de gewijzigde onderhoudsbijdrage in te laten met ingang van 1 september 2024.
Proceskosten
4.18
De vrouw heeft verzocht de man in de proceskosten te veroordelen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw dit verzoek echter voorwaardelijk ingetrokken, namelijk voor het geval de rechtbank zou uitgaan van 1 september 2024 als ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat is het geval, zodat dit verzoek van de vrouw als ingetrokken geldt en de rechtbank dit niet meer hoeft te onderzoeken. Gelet op de relatie van partijen zal de rechtbank de proceskosten dan ook compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank,
wijst af het verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten;
wijzigt de door partijen getroffen omgangsregeling en bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan uitsluitend gerechtigd zijn tot omgang met elkaar als beschreven in en met inachtneming van overweging 4.12 van deze beschikking;
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 1 december 2020 en bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 september 2024 nader wordt vastgesteld op € 215,= (tweehonderdvijftien euro) per kind per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, een en ander met inachtneming van overweging 4.15 van deze beschikking;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Vlieger, (kinder)rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.