In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024, wordt het beroep van een belanghebbende, woonachtig in Duitsland, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.448. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de belanghebbende niet is verschenen op de zitting, ondanks een uitnodiging. De rechtbank oordeelt dat de aanslag en de belastingrentebeschikking tot juiste bedragen zijn vastgesteld, en dat de inspecteur niet verplicht was om de belanghebbende te informeren over wijzigingen in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag in stand blijft, maar dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden, omdat het hoorrecht in bezwaar is geschonden, hoewel de belanghebbende niet is benadeeld.