ECLI:NL:RBZWB:2024:6638

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
22/6089
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een buitenlandse belastingplichtige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024, wordt het beroep van een belanghebbende, woonachtig in Duitsland, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.448. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de belanghebbende niet is verschenen op de zitting, ondanks een uitnodiging. De rechtbank oordeelt dat de aanslag en de belastingrentebeschikking tot juiste bedragen zijn vastgesteld, en dat de inspecteur niet verplicht was om de belanghebbende te informeren over wijzigingen in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag in stand blijft, maar dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden, omdat het hoorrecht in bezwaar is geschonden, hoewel de belanghebbende niet is benadeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/6089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.448 (de aanslag). Gelijktijdig bij de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende € 129 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is uitgenodigd voor de behandeling van het beroep op de zitting van 7 augustus 2024. Belanghebbende heeft per e-mail, ontvangen door de rechtbank op 31 juli 2024, verzocht om verdaging van de zitting. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek bij brief op 1 augustus 2024 afgewezen (zie 4.1).
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Namens belanghebbende is – met kennisgeving aan de rechtbank – niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking tot juiste bedragen heeft vastgesteld. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslag en de belastingrentebeschikking tot juiste bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Feiten
3. Belanghebbende woonde in 2019 in Duitsland.
3.1.
Op 28 maart 2021 heeft belanghebbende als buitenlandse belastingplichtige aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 (de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.751 bestaande uit inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. Belanghebbende heeft aangegeven premieplichtig te zijn in Nederland. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt samengesteld:
UWV € 32.481 € 3.133
ANWB
€ 11.350 € 2.166
Totaal € 43.751 € 5.304
3.2.
Stichting Pensioenfonds ANWB heeft aan de inspecteur informatie gerenseigneerd waaruit blijkt dat belanghebbende in 2019 € 14.846 aan pensioeninkomsten heeft ontvangen, waarover € 1.332 loonheffing is ingehouden. Het UWV heeft informatie gerenseigneerd waaruit blijkt dat belanghebbende in 2019 € 31.602 aan pensioeninkomsten heeft ontvangen en dat daarop € 3.003 aan loonheffing is ingehouden.
3.3.
De inspecteur heeft de aanslag, met dagtekening 28 mei 2022, in afwijking van de aangifte opgelegd. Hij is daarbij uitgegaan van de door het UWV en de ANWB verstrekte gegevens. Er is rekening gehouden met loonheffing naar een bedrag van € 4.335.

Overwegingen

Vooraf I: ontvankelijkheid
4. De beroepstermijn is aangevangen op 16 november 2022. Het beroepschrift, gedagtekend 20 december 2022, is door de rechtbank ontvangen op 30 december 2022, dus twee dagen nadat de beroepstermijn is afgelopen. Omdat het beroepschrift binnen de beroepstermijn per post is verzonden en binnen een week na afloop van de beroepstermijn is ontvangen, acht de rechtbank het beroep ontvankelijk.
Vooraf II: afwijzing verdagingsverzoek
4.1.
Belanghebbende heeft verzocht om verdaging van de behandeling van het beroep op de zitting van 7 augustus 2024, omdat hij kampt met gezondheidsklachten. De rechtbank heeft in het licht van een goede procesgang en voortgang van de zaak besloten de zitting door te laten gaan en daaraan voorrang te geven boven het belang van belanghebbende om de behandeling van de zaak te laten plaatsvinden op een ander moment. Bij deze beslissing heeft de rechtbank meegewogen dat de zitting al eerder op verzoek van belanghebbende is uitgesteld; oorspronkelijk stond de zitting gepland op 21 december 2023.
Inhoudelijk: de aanslag
Verdragswijziging
4.2.
Belanghebbende vraagt zich af of de inspecteur hem had moeten informeren over de wijziging van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland [1] (het Verdrag) die heeft plaatsgevonden in 2016.
4.3.
De rechtbank overweegt dat, voor zover dit een beroepsgrond inhoudt, de inspecteur niet gehouden is om belanghebbende te informeren over wijzigingen in wet- en regelgeving. Het ligt op de weg van belanghebbende om zich te (laten) informeren over de op hem van toepassing zijnde fiscale wet- en regelgeving. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de inspecteur niet worden verwacht dat hij wijzigingen in wet- en regelgeving kenbaar maakt aan individuele belastingplichtigen.
Is de aanslag naar het juiste bedrag vastgesteld?
4.4.
De hoofdregel uit het Verdrag is dat pensioenen en socialezekerheidspensioenen betaald aan een inwoner van Duitsland belast zijn in Duitsland (woonstaatheffing). [2] Indien deze inkomsten afkomstig zijn uit de andere staat (Nederland) en het brutobedrag daarvan meer bedraagt dan € 15.000, dan mag de andere staat ook heffen (bronstaatheffing). [3]
4.5.
Belanghebbende betwist dat de door de ANWB gerenseigneerde gegevens juist zijn. Hij stelt dat de uitkering van de ANWB is verminderd vanaf mei 2019. In dat verband heeft belanghebbende aangegeven dat de relevante financiële gegevens zijn vernietigd door een overstroming in juli 2019 en/of in juli 2021.
4.6.
Bij deze stand van zaken heeft de inspecteur het door hem gestelde inkomen – wat op gerenseigneerde gegevens is gebaseerd - aannemelijk gemaakt. Er zijn geen concrete aanwijzingen in het dossier dat de gerenseigneerde gegevens onjuistheden zouden bevatten.
Van belanghebbende mag verwacht worden dat hij met concrete stukken zijn stelling dat de gerenseigneerde gegevens onjuist zouden zijn, staaft. Ook al zou hetgeen gesteld over de overstromingen in 2019 en in 2021 kloppen – wat de rechtbank niet is gebleken - dan nog mag verwacht worden dat belanghebbende een poging doet om zijn stellingen te staven zoals door bijvoorbeeld de relevante stukken van de uitkerende instanties in kopie te verkrijgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur terecht uitgegaan van de door het UWV en de ANWB gerenseigneerde gegevens. Belanghebbende ontving in 2019 pensioeninkomsten in de zin van het Verdrag van in totaal € 46.448. De heffingsbevoegdheid van Nederland wordt dus op grond van het Verdrag ten aanzien van de door belanghebbende ontvangen pensioeninkomsten niet beperkt.
Schending van het hoorrecht?
4.7.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij, ondanks daar meermaals om te hebben verzocht, ten onrechte niet is gehoord. Belanghebbende stelt dat de inspecteur het hoorrecht heeft geschonden.
4.8.
De inspecteur betwist dat in de bezwaarfase het hoorrecht is geschonden. Daartoe stelt de inspecteur dat hij meermaals per brief en e-mail heeft getracht om een hoorgesprek in te plannen. Belanghebbende heeft niet op de laatste e-mail van 29 september 2022 gereageerd. De inspecteur meent dat hij ervan uit mocht gaan dat een hoorgesprek niet meer nodig was.
4.9.
De rechtbank constateert dat de inspecteur weliswaar aan belanghebbende heeft gevraagd of hij wenst te worden gehoord, maar dat hij een daadwerkelijk hoorgesprek vervolgens een aantal keer heeft afgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende ten onrechte niet gehoord. De enkele omstandigheid dat belanghebbende niet heeft gereageerd op de in 4.8 bedoelde e-mail, biedt onvoldoende basis om van het horen af te zien. Temeer omdat belanghebbende stelt met gezondheidsklachten te kampen en het voor de inspecteur niet duidelijk kon zijn of belanghebbende kennis had genomen van de e-mail. De rechtbank is van oordeel dat het hoorrecht in bezwaar is geschonden, maar dat niet is gebleken dat belanghebbende daardoor is benadeeld. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wel ziet de rechtbank in de schending van het hoorrecht aanleiding om de inspecteur het griffierecht te laten vergoeden.
Belastingrente
4.10.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de bijbehorende belastingrentebeschikking in stand blijven.
5.1.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het griffierecht wordt vergoed door de inspecteur. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 30 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.
2.Artikel 17, eerste lid van het Verdrag (tekst 2019).
3.Artikel 17, tweede lid van het Verdrag (tekst 2019).
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.