ECLI:NL:RBZWB:2024:6649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/421780 / FA RK 24-1983
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag en omgang na echtscheiding met minderjarige betrokkenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezag en omgang tussen een vrouw en een man, die in het verleden gehuwd zijn geweest en gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. De vrouw verzoekt om eenhoofdig gezag, terwijl de man verweer voert en een wijziging van de zorgregeling aanvraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er de afgelopen zes jaar geen contact heeft plaatsgevonden tussen de man en het kind, wat leidt tot zorgen over de omgang en de betrokkenheid van de man. De rechtbank heeft besloten om de verzoeken aan te houden en partijen te verwijzen naar een (jeugd)hulpverleningstraject om de communicatie en omgang te verbeteren. De rechtbank heeft de beslissing over het gezag en de zorgregeling aangehouden voor de duur van zes maanden, om te beoordelen of de man daadwerkelijk betrokken wil zijn bij het leven van het kind. De rechtbank heeft ook de Raad voor de Kinderbescherming betrokken om advies te geven over de situatie en de mogelijkheden voor herstel van contact. De uitspraak benadrukt het belang van professionele hulpverlening en de noodzaak om in het belang van het kind te handelen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/421780 / FA RK 24-1983
Datum uitspraak: 26 september 2024
Beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. C.A.E. van der Poel te Hoogerheide,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. C. Bayrak te Bergen op Zoom.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 26 april 2024 ontvangen verzoekschrift tot gezagswijziging, met bijlagen;
- het op 28 augustus 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het F9-formulier van 3 september 2024 van mr. Van der Poel, met bijlagen;
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 12 september 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg d.d. 26 juni 2018 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 15 januari 2019 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is het navolgende, minderjarige kind geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.5
Bij beschikking van 30 januari 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, bepaald dat het aangehechte en door de griffie gewaarmerkte echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen, voor zover voor de onderhavige zaak van belang, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het volgende overeengekomen:
“3.1 Ten tijde van het ondertekenen van het ouderschapsplan zijn ouders een zorgregeling overeengekomen waarbij vader wekelijks een zaterdagochtend/middag gedurende een paar uur omgang met [minderjarige] heeft. De ene week bij de vader thuis onder begeleiding en de andere week bij de moeder onder begeleiding. Ouders streven ernaar deze regeling stapsgewijs uit te breiden. Daarvoor zullen zij zich wenden tot hulpverlening in het kader van omgangsbegeleiding en ouderschapsbemiddeling. De wens van de vader is om uiteindelijk toe te werken naar een co-ouderschapsregeling. Een en ander hangt af van de voorgenomen opbouw van de zorgregeling. De vrouw staat niet achter een co-ouderschapsregeling.
3.2
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen komen partijen overeen dat de in 3.1 genoemde zorgregeling van kracht blijft, totdat de regeling wordt uitgebreid en partijen daarover nader afspraken hebben gemaakt met bemiddeling van een professionele hulpverlening.”

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag.
3.2
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- Partijen door te verwijzen naar het UHA-traject, teneinde te werken aan onderlinge communicatie en hervatting van de zorgregeling en eventuele door uw rechtbank te bepalen doelen;
- De zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan welke deel uitmaakt van de beschikking d.d. 26 juni 2018 (naar de rechtbank begrijpt van de beschikking van 30 januari 2019) te wijzigen, met dien verstande dat de man na een paar begeleide contacten, onbegeleid contact heeft met [minderjarige] en dat de regeling in het ouderschapsplan uiteindelijk wordt uitgebreid en gewijzigd naar een regeling waarbij de man wekelijks twee dagen contact heeft met [minderjarige], dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het de rechtbank gebleken dat er de afgelopen zes jaar geen contact heeft plaatsgevonden tussen partijen en tussen de man en de [minderjarige]. [minderjarige] was zo’n zes maanden oud toen hij zijn vader voor het laatst heeft gezien. Partijen verschillen van mening over waarom het zo is gelopen; volgens de vrouw was de man al die tijd niet bereikbaar voor haar en [minderjarige] en verbleef hij op een onbekende woon- of verblijfplaats, terwijl de man aangeeft dat de vrouw nooit contact met hem heeft gezocht en hij [minderjarige] destijds niet mocht zien. De man heeft ook aangegeven dat hij na de echtscheiding van partijen door een moeilijke periode is gegaan en daardoor niet in staat was om zijn vaderrol te vervullen. De afgelopen jaren heeft de man hard aan zichzelf gewerkt en inmiddels heeft hij zijn huisvesting, relaties en financiën goed op orde. Ook heeft hij therapieën gevolgd. Het gaat nu goed met de man en hij kan [minderjarige] nu een veilige omgeving bieden. Daarom wil hij graag het contact met [minderjarige] herstellen, met de inzet van hulpverlening en op het tempo van [minderjarige]. De man vindt het belangrijk dat [minderjarige] zijn vader kan leren kennen en een beeld van hem kan vormen. De vrouw staat ervoor open om te kijken of en hoe het contact tussen de man en [minderjarige] onder begeleiding van professionale hulpverlening kan worden hersteld en eventueel kan worden opgebouwd. Zij neemt het de man wel kwalijk dat hij er al die tijd niet voor [minderjarige] is geweest en wil daar graag met de man over in gesprek. Daarnaast heeft de vrouw weinig vertrouwen in de man. Zij betwijfelt of de man nu daadwerkelijk is afgekickt van zijn drugsverslaving en of hij nu wel betrokken wil zijn en blijven in het leven van [minderjarige]. Gelet daarop en omdat de vrouw de afgelopen jaren de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] geheel alleen heeft gedragen, wenst de vrouw met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te worden belast. Dit kan wellicht veranderen als de komende tijd blijkt dat de man inderdaad beschikbaar en bereikbaar is en blijft voor [minderjarige], het vertrouwen tussen partijen kan worden hersteld en zij erin slagen om als ouders van [minderjarige] samen te werken en afspraken te maken. De man vindt dat hij een kans verdient om te laten zien dat het gezamenlijk gezag in stand kan blijven. Hij heeft de gezagsbeslissingen van de afgelopen jaren niet tegengewerkt en heeft geen misbruik gemaakt van het gezag.
4.2
Uit het voorgaande blijkt dat partijen op dit moment niet in staat zijn om adequaat en in het belang van de [minderjarige] met elkaar te communiceren, afspraken te maken en om de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 13 september 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.3
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.4
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van e volgende resultaten:
  • de ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (
  • het kind en de ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.5
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage
uiterlijk 18 maart 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.6
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het kind.
4.7
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.8
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Bestaat er, bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van beide ouders, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor contact tussen de man en de minderjarige, en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.1
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.13
Omdat partijen en hun kind in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu – mede op advies van de Raad – niet op de voorliggende verzoeken met betrekking tot het gezag en de zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover aan voor de duur van zes maanden.
4.13.1
De rechtbank ziet aanleiding om de beslissing op het verzoek van de vrouw met betrekking tot de gezagswijziging aan te houden, omdat de vrouw de afgelopen jaren niet tegen praktische problemen is aangelopen bij de gezagsuitoefening, zij heeft geen juridische procedures hoeven voeren voor wat betreft de gezagsuitoefening. Ook is niet gebleken dat de man de afgelopen jaren misbruik heeft gemaakt van het gezag. De rechtbank vindt het in dat kader wel van groot belang dat de komende tijd duidelijk wordt of de man daadwerkelijk betrokken wil zijn en blijven bij [minderjarige].
4.13.2
Ten aanzien van het verzoek van de man tot het vastellen van een zorgregeling merkt de rechtbank op dat er gelet op langdurige gebrek aan contact tussen de man en [minderjarige] nu eerst met de inzet van hulpverlening zal moeten worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn ten aanzien van het contactherstel en een eventuele opbouw in het contact tussen de man en [minderjarige]. Beide partijen zijn het daarover eens.
4.14
Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn van zes maanden verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verwijst partijen en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.2
verzoekt het loket om uiterlijk op
18 maart 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.3
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.4
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.5
verzoekt de Raad wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.9 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.6
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.7
houdt aan de beslissing op de verzoeken met betrekking tot het gezag en de zorgregeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.