ECLI:NL:RBZWB:2024:6692

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/418368 / JE RK 24-129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van zes minderjarigen, die onder toezicht staan van de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 24 maart 2025, na een mondelinge behandeling waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De vader van de minderjarigen heeft niet meegewerkt aan begeleide omgang en heeft geprobeerd om buiten de GI om contact met de kinderen op te nemen, wat heeft geleid tot onveilige situaties. De kinderrechter oordeelde dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd worden en dat de hulpverlening nog niet voldoende stevig is neergezet. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing per direct van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep. De moeder heeft verzocht om afwijzing van het verzoek tot verlenging, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen, gezien de huidige situatie van de minderjarigen en de noodzaak voor verdere ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418368 / JE RK 24-129
Datum uitspraak: 18 september 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2013 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedag 5] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] ,
[minderjarige 6], geboren op [geboortedag 6] 2019 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 6] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Nederlof te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. M.M.M. Minkels te Tilburg (onttrokken per 16 september 2024).

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 21 maart 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • de brief van 2 augustus 2024 van de GI, met bijlagen;
  • het op 4 september 2024 ingekomen e-mailbericht van William Schrikker Gezinsvormen (WSGV), met bijlagen;
  • de brief van 16 september 2024 van mr. Minkels, waarbij zij zich heeft onttrokken als advocaat van de vader in deze procedure.
1.2.
Op 18 september 2024 heeft de kinderrechter het resterende deel van het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Nederlof;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
Daarnaast heeft de kinderrechter bijzondere toegang verleend aan de begeleidster van de moeder van WSGV om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.
1.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] zijn uitgenodigd om aan te geven of zij behoefte hebben om hun mening over het resterende deel van het verzoek tijdens een gesprek met de kinderrechter of schriftelijk kenbaar te maken. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben een brief gestuurd.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen, wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
De minderjarigen wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 maart 2023 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI tot 24 maart 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 21 maart 2024 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 24 september 2024.

3.Het resterende verzoek en de onderbouwing daarvan

3.1.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van zes maanden, tot 24 maart 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek. De GI heeft ter onderbouwing daarvan, samengevat, aangegeven dat de vader niet kan instemmen met begeleide omgang met de minderjarigen. In plaats daarvan heeft de vader geprobeerd om buiten de GI en de hulpverlening om contact met hen op te nemen. In april 2024 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij [minderjarige 3] haar jongere zusje naar zwemles bracht, waarna de vader ineens achter haar stond. [minderjarige 3] is toen erg geschrokken en hard weggefietst, waarna de vader achter haar aangegaan is. Daarnaast heeft de vader in mei 2024 [minderjarige 1] meermaals opgezocht in de supermarkt waar hij stageliep en waarbij ruzie is ontstaan. De GI stelt dat zij de vader hiermee heeft geconfronteerd, maar dat hij de gebeurtenissen ontkent en dat hij heeft aangegeven dat de moeder hier achter zit. Daarnaast doet de vader wisselende uitspraken over zijn bereidheid om mee te werken aan begeleide omgang met de minderjarigen. Tot nu toe is het de GI nog niet gelukt om hierover met de vader in gesprek te gaan en concrete afspraken te maken.
3.3.
De GI stelt daarnaast dat het onderzoek vanuit Houvast WSGV naar de opvoedsituatie en het opvoedershandelen van de moeder nog niet is afgerond. Aangezien er over iedere minderjarige specifieke zorgen bestaan met betrekking tot kindeigen problematiek, wordt daarnaast geadviseerd om een psychologisch onderzoek vanuit Groei Jeugdhulp in te zetten, maar de moeder kan hier vooralsnog niet mee instemmen. De GI verwacht dat de ondertoezichtstelling over zes maanden kan worden afgesloten en dat de hulpverlening op vrijwillige basis kan worden voortgezet.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Namens en door de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij had gehoopt dat de vader zou meewerken met begeleide omgang met de twee jongste kinderen. Maar dat is helaas niet het geval. De vier oudste kinderen willen geen contact meer met hun vader. De moeder vindt het daarom nu belangrijk dat het voor de minderjarigen duidelijk wordt dat zij geen contact meer hoeven hebben met de vader. Daarnaast wil de moeder graag dat de ondertoezichtstelling wordt afgesloten. Zij wordt ondersteund door Houvast WSGV en accepteert de noodzakelijk geachte hulpverlening. Gelet hierop verzoekt de moeder om het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen af te wijzen. Afhankelijk van de uitspraak in deze zaak, zal de advocaat namens de moeder een verzoek indienen bij de rechtbank tot wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen dan wel tot ontzegging van het recht van de man tot het hebben van omgang met de minderjarigen.

5.De nadere beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de GI in de afgelopen periode heeft geprobeerd om met de vader afspraken te maken over het hebben van begeleid contact met in ieder geval de jongste twee minderjarigen, maar dat dit niet is gelukt. In plaats daarvan zou de vader [minderjarige 3] en [minderjarige 1] hebben opgezocht, waarbij er ook ruzie is ontstaan. De vader heeft dit volgens de GI overigens ontkend. Daarnaast is gebleken dat het onderzoek vanuit Houvast WSGV naar goed genoeg ouderschap in de opvoedsituatie van de moeder nog niet is afgerond en dat er psychologische onderzoek nodig is voor het in kaart brengen van eventuele kindeigen problematiek bij de minderjarigen en naar hun hulpvragen en -behoeften. Gelet hierop worden de minderjarigen op dit moment nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd.
5.4.
Anders dan door en namens de moeder is bepleit, acht de kinderrechter het op dit moment nog te vroeg om de hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten.
De hulpverlening is hiervoor nog onvoldoende stevig neergezet. Daarnaast acht de kinderrechter het van belang dat er sprake zal zijn van een warme overdracht aan de hulpverlening in het vrijwillig kader en dat er een duidelijk borgingsplan zal worden opgesteld.
5.5.
Daarmee wordt, naar het oordeel van de kinderrechter, voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek daarom toewijzen in die zin dat zij de ondertoezichtstelling zal verlengen voor de duur van zes maanden, tot 24 maart 2025.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat de minderjarigen hierover duidelijkheid ervaren, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] tot 24 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 30 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.