ECLI:NL:RBZWB:2024:6719

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/412164 / HA ZA 23-400 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap van erflater en erflaatster zonder testament met onrechtmatige onttrekkingen door gedaagde

In deze zaak gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflater en erflaatster, waarbij eiser en gedaagde de enige erfgenamen zijn. Er is geen testament aanwezig, en de wettelijke verdeling is van toepassing. Eiser vordert de verdeling van de nalatenschap van zijn vader, erflater, en een betaling van gedaagde van € 21.516,62, gebaseerd op onrechtmatige onttrekkingen door gedaagde aan de bankrekeningen van de erflaters. De rechtbank oordeelt dat de nalatenschap van erflater nog niet is verdeeld, ondanks de beweringen van gedaagde. De feitelijke handelingen na het overlijden van erflater vormen geen overeenkomst tot verdeling. De rechtbank stelt vast dat erflaters, gezien hun geestelijke en fysieke gesteldheid, geen zicht hadden op hun financiën en volledig vertrouwden op gedaagde. De rechtbank concludeert dat gedaagde onrechtmatig een bedrag van € 41.023,23 heeft onttrokken aan de bankrekeningen van erflaters, waarvoor zij geen verklaring heeft gegeven. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de helft van dit bedrag aan eiser, en de rechtbank wijst de vorderingen van eiser tot medewerking aan de verdeling van de nalatenschap en de opheffing van de bankrekeningen toe. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/412164 / HA ZA 23-400
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.P. den Besten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. N.P.M. Planthof.
Partijen worden hierna eiser en gedaagde genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 oktober 2023
  • de mondelinge behandeling op 12 maart 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door mr. Den Besten bij B-formulier overgelegde productie 10.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de kinderen van [erflater] , geboren op [datum 1] 1929 en overleden op [datum 2] 2022 (hierna: erflater) en [erflaatster] , geboren op [datum 3] 1932 en overleden op [datum 4] 2020 (hierna: erflaatster). Erflater en erflaatster hadden geen testament opgemaakt.
2.2.
In 2004 is erflaatster wegens een halfzijdige verlamming na een hersenbloeding opgenomen in een zorginstelling. Erflater is in 2004 in dezelfde zorginstelling gaan wonen. In 2014 is vastgesteld dat erflater dementerend is. Bij brief van 10 maart 2023 heeft [huisarts] geschreven:
Met de informatie die ik heb kunnen inzien kan ik verklaren dat Dhr. [erflater] minstens vanaf 28 -11-2014, matig-ernstig dement geacht kan worden en vanaf die tijd ook wilsonbekwaam.
2.3.
Gedaagde had vanaf de opname van de ouders in de zorginstelling in 2004 voor de en/of-spaarrekening en de en/of-betaalrekening van de ouders bij de Rabobank een bankvolmacht.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert verdeling van de nalatenschap van erflater en – voor zover nodig – van de nalatenschap van erflaatster, dan wel te bepalen dat gedaagde aan hem € 21.546,62 dient op te leggen, dan wel dat de rechtbank de verdeling vaststelt.
Verder vordert hij gedaagde te veroordelen tot betaling aan hem van het bedrag van
€ 21.546,62, medewerking van gedaagde aan de opheffing van de bankrekeningen en, als zij niet meewerkt, machtiging deze opheffing zelf te bewerkstelligen.
Ten slotte vordert hij medewerking van gedaagde aan de verdeling van de nalatenschap(pen), waaronder het opstellen en verlijden van een verklaring van erfrecht door de notaris, alsmede veroordeling van gedaagde in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Na vermindering van eis op de mondelinge behandeling stelt eiser dat gedaagde vanaf 2014 € 43.093,24 onrechtmatig aan de bankrekeningen van erflaters heeft onttrokken. Hij stelt dat hij kort na het overlijden van erflater inzicht kreeg in de afschriften van de bankrekeningen van erflaters en toen ontdekte dat gedaagde daarvan boodschappen en restaurantbezoek voor zichzelf heeft betaald, eigen facturen heeft voldaan, bedragen heeft overgeschreven naar de bankrekening van haar partner en haarzelf en pinopnamen heeft gedaan. Het onttrokken bedrag behoort tot de nalatenschap(pen) van de ouders, waartoe hij en gedaagde ieder voor de helft zijn gerechtigd. Hem komt daarom de helft van het onttrokken bedrag, € 21.546,62, toe. Hij stelt dat als de rechtbank oordeelt dat de nalatenschap(pen) al zijn verdeeld, deze moet(en) worden vernietigd wegens benadeling voor meer dan een kwart en gedaagde het teveel door haar ontvangen bedrag moet opleggen.
3.3.
Gedaagde stelt dat de nalatenschap van erflater direct na zijn overlijden is verdeeld. Partijen hebben ieder de helft ontvangen van de saldi op de bankrekeningen en zij hebben gezamenlijk de kamer in de zorginstelling leeggehaald. Voor vernietiging van de verdeling is geen grond. Zij stelt dat zij vanaf het moment dat zij vanaf 2004 de financiën van de ouders verzorgde, voor hen de dagelijkse boodschappen deed, alsmede verzorgingsproducten, kleding en apparatuur, zoals een televisie en een koffiezetapparaat, kocht. Zij pinde aanvankelijk ook geld voor de ouders en gaf dat aan hen af, zodat zij aankopen konden doen in het winkeltje in de zorginstelling. Ook kregen zij en eiser voor vakanties en kerst een envelopje met geld. Eiser wist dat zij lijsten met uitgaven bijhield. Zij heeft deze lijsten met zijn instemming ten tijde van het overlijden van erflaatster weggegooid. De lijsten die zij na het overlijden van erflaatster bijhield heeft de vrouw van eiser meegenomen. De hele administratie ligt bij eiser.

4.De beoordeling

verdeling nalatenschap erflaatster

4.1.
De nalatenschap van erflaatster behoeft niet meer te worden verdeeld. Erflaatster had geen testament, zodat de wettelijke verdeling van toepassing is. Dat houdt in dat erflater op het moment van overlijden van erflaatster van rechtswege de goederen van haar nalatenschap toegedeeld heeft gekregen en eventuele schulden heeft moeten voldoen (artikel 4:13 lid 2 BW). De verdeling van haar nalatenschap is daarmee klaar en voor zover eiser vordert deze alsnog te verdelen zal de rechtbank die vordering afwijzen.
de nalatenschap van erflater is nog niet verdeeld
4.2.
Partijen zijn het er niet over eens of de nalatenschap van erflater al is verdeeld. Gedaagde meent van wel en vindt dat partijen aan die verdeling zijn gebonden. Eiser heeft op de zitting onweersproken toegelicht dat hij en gedaagde kort na het overlijden van erflater de kamer in de zorginstelling hebben laten ontruimen en daaruit zelf alleen bepaalde zaken met emotionele waarde hebben meegenomen. Verder heeft hij onweersproken verklaard dat de administratie van erflater al bij gedaagde was en dat zij had gezegd dat zij de helft van het saldo op de bankrekeningen aan hem zou overmaken. Hij heeft een bedrag ontvangen en vertrouwde erop dat hij de helft van de saldi had ontvangen. Daarna kwam hij erachter dat van de bankrekeningen van erflater(s) gedurende jaren onttrekkingen waren gedaan die volgens hem niet ten behoeve van erflater(s) waren. Zijn doel met deze procedure is alsnog de helft van de onttrokken gelden te ontvangen.
4.3.
Hij vordert daarvoor verdeling van de nalatenschap waarbij de onttrokken gelden als vordering van de nalatenschap op gedaagde wordt betrokken. Als de nalatenschap al is verdeeld, wil hij dat die verdeling wordt vernietigd, zodat hij alsnog zijn deel van de onrechtmatige onttrekkingen ontvangt. Hij wil dat aan gedaagde zijn ontbrekende aandeel in de nalatenschap wordt opgelegd en beroept zich daarvoor op artikel 3:197 BW.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat de nalatenschap van erflater nog niet is verdeeld. De feitelijke handelingen van partijen na het overlijden van erflater (zie hiervoor 4.2) houden geen overeenkomst tot verdeling van de nalatenschap in met als rechtsgevolg dat partijen daaraan zijn gebonden behoudens eventuele vernietiging ervan. Partijen hebben niet samen vastgesteld waaruit de nalatenschap bestaat en uit niets blijkt dat zij een overeenkomst tot verdeling hebben gesloten. Voor zover gedaagde meent dat de verdeling stilzwijgend tot stand is gekomen, volgt de rechtbank haar daarin niet. Daarvoor heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.
4.5.
De nalatenschap van erflater moet dus nog worden verdeeld en onderwerp van geschil is of tot de te verdelen nalatenschap nog een vordering op gedaagde behoort wegens onrechtmatige onttrekkingen. Als de nalatenschap een vordering heeft op gedaagde voor het door eiser gestelde bedrag van € 43.093,24, komt de helft van de waarde, dus € 21.546,62, aan ieder van de erfgenamen toe. De schuld van gedaagde aan de nalatenschap gaat tot die helft teniet door vermenging met haar recht op de helft van de vordering. Aan eiser komt de andere onverdeelde helft van de vordering op de nalatenschap toe. Gedaagde zou dan uit dien hoofde tot betaling van het bedrag van € 21.546,62 aan eiser kunnen worden veroordeeld.
beheer financiën erflaters
4.6.
Gedaagde beschikte over de bankpas van de betaalrekening van erflaters. Zij was voor deze rekening en de spaarrekening van erflater gevolmachtigd en deed voor erflaters de administratie. Partijen zijn het erover eens dat gedaagde voor erflaters het beheer over de financiën voerde. Beiden stellen dat erflaters de financiële zaken geheel overlieten aan gedaagde. Geen van beiden stelt iets over of en in hoeverre erflaatster zich op enig moment na 2014 nog met de financiën heeft bemoeid. Eiser stelt dat zij daartoe niet in staat was en gedaagde heeft dat zonder enige feitelijke toelichting of onderbouwing alleen maar betwist. Dat is onvoldoende. Over erflater stellen beide partijen dat die alleen maar benadrukte dat er geld genoeg moest zijn voor de uitvaart. Uit niets blijkt dat hij inzage in het verloop van de financiën vroeg en/of kreeg. Gedaagde heeft niet weersproken dat erflater door zijn geestelijke toestand vanaf 2014 niet meer voldoende in staat was zijn wil te bepalen. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat erflaters in de periode waar de vordering van eiser op is gericht, 2014 – 2022, geen zicht hadden op hun financiën en voor het beheer daarover volledig vertrouwden op gedaagde. Het gevolg van deze relatie is dat gedaagde voor de uitgaven die zij van de bankrekeningen van erflaters ten behoeve van erflaters heeft gedaan, aan hen en vervolgens aan eiser als erfgenaam geen rekening en verantwoording was/is verschuldigd. Dat geldt echter niet voor onttrekkingen aan de bankrekeningen van erflaters die gedaagde ten behoeve van zichzelf heeft gedaan. Daarover was zij wel rekening en verantwoording verschuldigd aan erflaters. Dat erflaters daarom niet zouden hebben verzocht, is geen reden om aan te nemen dat zij daarmee instemden, althans daartegen geen bezwaar hadden. Dit geldt temeer nu uit niets blijkt dat erflaters van onttrekkingen ten behoeve van gedaagde op de hoogte waren en dat zij deze konden overzien. Het recht van erflaters om rekening en verantwoording over die uitgaven te verlangen, is overgegaan op eiser als erfgenaam. Eiser heeft dit echter niet gevorderd, zodat de rechtbank niet toekomt aan een veroordeling tot het afleggen van rekening en verantwoording. De omstandigheid dat gedaagde degene is die tot het afleggen van rekening en verantwoording kan worden verplicht, leidt er wel toe dat zij degene is die de uitgaven die niet zonder meer aan erflaters kunnen worden gekoppeld, moet verklaren. Als zij dat niet doet, kan dat van doorslaggevende betekenis zijn in de beoordeling of en in hoeverre de onttrekkingen niet verklaarbaar zijn en daarmee onrechtmatig jegens de nalatenschap.
4.7.
Gedaagde stelt nog dat zij meent dat zij aan haar plicht rekening en verantwoording af te leggen heeft voldaan door lijsten bij te houden van haar uitgaven en – zo begrijpt de rechtbank – dat zij dat nu niet meer kan aantonen, omdat zij met instemming van eiser de tot aan het overlijden van erflaatster opgemaakte lijsten heeft weggegooid. Op de mondelinge behandeling heeft eiser dit echter betwist. Hij heeft toegelicht dat hij geen lijsten heeft gezien en gedaagde niet heeft gecontroleerd, omdat hij haar vertrouwde. Hij heeft ook geen toestemming gegeven om lijsten weg te gooien. Gedaagde heeft op die verklaring niet meer gereageerd. Haar stelling heeft zij daarmee onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Ook haar stelling dat zij na het overlijden van erflaatster lijsten van haar uitgaven van de rekeningen van erflater heeft bijgehouden, heeft zij niet onderbouwd. Eiser heeft dat op de mondelinge behandeling betwist en gedaagde heeft deze lijsten niet overgelegd. Zij heeft nog gesteld dat de vrouw van eiser die lijsten heeft meegenomen, maar daarvan is niets gebleken.
onttrekkingen
4.8.
Aan de orde is dan of gedaagde onrechtmatig gelden aan de bankrekeningen van erflaters heeft onttrokken. Als zij zonder toestemming van erflaters uitgaven ten laste van hun bankrekeningen heeft gedaan die niet ten goede zijn gekomen aan hen, maar aan gedaagde zelf, dan heeft zij onrechtmatig jegens hen gehandeld en daarmee jegens de nalatenschap. De nalatenschap heeft dan een vordering uit onrechtmatige daad op gedaagde.
4.9.
Erflaters verbleven in een zorginstelling. Vanaf 2014 gold voor erflater zorgzwaartepakket 5 en voor erflaatster 6. Voor hun verblijf – kost en inwoning – en de geboden zorg met aanvullende diensten betaalden zij een eigen bijdrage aan het CAK en een maandelijks wisselende bijdrage aan de aan de zorginstelling verbonden Stichting Ouderenzorg Noord-Beveland. Hun inkomen bestond uit de AOW-uitkering met een pensioen van – gemiddeld in de periode 2014 tot 2022 – ongeveer € 1.000,- per maand.
4.10.
Op de zitting heeft eiser een overzicht overgelegd van de pinopnamen, betaalde boodschappen, betaalde nota’s, betaalde restaurantbezoeken en overschrijvingen op eigen rekening van gedaagde en op de bankrekening van de partner van gedaagde per jaar gedurende de periode 2014 - 2022. Hij heeft toegelicht dat hij dit overzicht heeft samengesteld op basis van de afschriften van de bankrekeningen van erflaters. Gedaagde heeft niet weersproken dat de op dat overzicht genoteerde bedragen/uitgaven volgen uit de bankafschriften. De rechtbank neemt dit overzicht daarom tot uitgangspunt en overweegt met betrekking tot de verschillende posten verder als volgt.
overboekingen
4.11.
Gedaagde heeft € 1.875,- overgemaakt naar haar eigen rekening en € 1.110,- naar de rekening van haar partner. Gedaagde heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Zij heeft niet weersproken dat eiser in het overzicht geen schenkingen heeft opgenomen die voor hetzelfde bedrag ook aan hemzelf zijn gedaan. Nu voor de overschrijvingen geen reden blijkt, moet het ervoor worden gehouden dat zij door gedaagde ten behoeve van haarzelf en haar partner zijn verricht. Dit is onrechtmatig jegens de nalatenschap.
4.12.
In 2021 heeft gedaagde € 117,- aan de riooldienst betaald en in 2022 € 889,55 aan de notaris voor haar samenlevingscontract met haar partner. Deze uitgaven zijn niet in verband te brengen met een belang van erflater, zodat de rechtbank vaststelt dat zij onrechtmatig waren.
betalingen met pinpas
4.13.
In de periode 2015-2021 heeft gedaagde met de pinpas van de rekening van erflaters € 1.862,34 betaald in restaurants. Eiser heeft toegelicht dat erflater niet uit eten ging. Gedaagde heeft hier niet op gereageerd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de etentjes niet ten goede van erflaters zijn gekomen. Deze uitgaven zijn dan ook onrechtmatig gedaan.
4.14.
Eiser heeft in zijn overzicht een bedrag van € 8.519,34 opgenomen aan boodschappen. Gedaagde stelt dat zij de dagelijkse boodschappen deed voor erflaters. Zij maakt echter niet duidelijk waaruit de dagelijkse boodschappen bestonden. Erflaters kregen eten, koffie en thee en dergelijke van de zorginstelling. Gesteld noch gebleken is dat zij zelf kookten of hun broodmaaltijd verzorgden. Eiser heeft onweersproken ter zitting verklaard dat ouders meestal in de huiskamer van de zorginstelling verbleven en daar ook bezoek ontvingen, niet in hun appartement. Desondanks is voorstelbaar dat erflaters voor zich zelf en eventueel bezoek in hun appartement wel wilden kunnen beschikken over koffie/thee en versnaperingen. Mogelijk nam gedaagde die voor hen mee. Daarmee is echter niet te rijmen het grote aantal kleine betalingen in verschillende supermarkten, regelmatig meermalen in een week, zoals uit de overgelegde lijsten van pinbetalingen blijkt (prod. 6 bij dagvaarding). In de overgelegde lijsten staan verder veelvuldig pinbetalingen in winkels als Action, Praxis, Le Grand Bazar, Jysk en Woonsquare, ook nog kort voor en een aantal dagen na het overlijden van erflater. Zonder nadere toelichting zijn deze uitgaven niet als uitgaven voor erflaters te zien. Dit geldt ook voor de pintransacties bij verschillende tankstations. Gedaagde heeft niet toegelicht op grond waarvan deze uitgaven ten laste van erflaters komen. Wel is aannemelijk dat erflaters gedurende hun verblijf in de zorginstelling verzorgingsproducten nodig hadden en (onder)kleding. Eiser heeft dit ter zitting erkend en onweersproken verklaard dat hij in het overzicht twijfelgevallen niet heeft opgenomen. In de als prod. 6 overgelegde lijsten staan tal van betalingen aan diverse kledingwinkels en drogisterijen opgenomen. Zonder toelichting is niet in te zien dat zoveel en zo veelvuldig uitgaven bij drogisterijen en kledingwinkels ten behoeve van erflater(s) zijn gedaan. Nu eiser onweersproken stelt in het overzicht geen mogelijke reële uitgaven voor erflater(s) op te hebben genomen, neemt de rechtbank ook op dit punt de bedragen op het overzicht tot uitgangspunt. Van de aanschaf van nieuwe apparatuur, zoals een televisietoestel, koffiezetapparaat en dergelijke, zoals door gedaagde gesteld, blijkt niet op het overzicht, waarop eiser zijn vordering heeft gebaseerd. Voor zover die wel voorkomen op de bankafschriften, geldt dat die niet als onrechtmatige onttrekking zijn aangemerkt. Dit verweer is voor de vordering daarom niet relevant. Nu gedaagde geen nadere toelichting op de post ‘boodschappen’ heeft gegeven, moet het ervoor worden gehouden dat alle boodschappen als onrechtmatig onttrekking gelden.
pinopnamen
4.15.
In de periode 2014 tot 2022 heeft gedaagde € 28.730,00 van de bankrekening van erflaters gepind. Het gaat om een groot aantal pinopnamen, regelmatig meermalen per week. De bedragen varieerden van € 20,- tot € 350,- per keer. Gedaagde stelt dat zij het gepinde geld aan erflaters gaf, zodat zij daarmee aankopen konden doen in het winkeltje in de zorginstelling. Verder stelt zij dat ze dat de laatste periode niet meer deed, omdat erflater het geld kwijtraakte. De rechtbank volgt gedaagde niet. In de eerste plaats gaat het om een groot bedrag aan contant geld, gemiddeld over de periode van 2014 tot [datum 2] 2022 zo’n
€ 275,- per maand. Het ligt niet voor de hand dat erflaters een zo groot bedrag per maand aan boodschappen in het winkeltje deden, mede gelet op het feit dat zij hun maaltijden en koffie en thee van de zorginstelling kregen. Daarbij komt dat uit de als prod. 6 door eiser overgelegde en niet door gedaagde weersproken lijsten van de pinopnamen blijkt dat gedaagde in de periode 21 april 2022 tot en met 9 augustus 2022 nog 37 keer geld heeft gepind. Erflater is op [datum 2] 2022 overleden, zodat deze opnamen in de 16 weken voor zijn overlijden zijn gedaan. Hoewel gedaagde de term ‘laatste periode’ niet nader heeft geconcretiseerd, mag worden aangenomen dat zij de opnamen die zij in die 16 weken heeft gedaan volgens haar eigen stelling in ieder geval niet aan erflater heeft afgegeven. De rechtbank sluit niet uit dat die periode aanzienlijk langer was dan de 16 weken voor overlijden, aangezien de dementie waaraan erflater leed, in 2014 al matig-ernstig was en van dementie bekend is dat die een progressief verloop heeft. Daarmee verliest haar stelling dat zij alle sinds 2014 opgenomen contanten aan erflater(s) heeft afgegeven aan geloofwaardigheid. Wat overblijft is de erkenning door eiser dat erflater(s) jaarlijks in een envelopje € 50,00 gaven aan de kinderen en € 20,00 aan de kleinkinderen, dus in totaal
€ 260,00 per jaar. Over een periode van ca 8 jaar gaat het dan om € 2.080,00. De rechtbank zal dit bedrag in mindering brengen. Dan resteert aan niet nader toegelichte, dus onverklaarde, onrechtmatige pinopnamen een bedrag van € 26.650,00.
onrechtmatig onttrokken
4.16.
Uit de overwegingen 4.11 tot en met 4.15 volgt dat gedaagde in de periode 2014 tot 2022 in totaal € 41.023,23 aan de bankrekeningen heeft onttrokken, waarvoor zij geen verklaring heeft gegeven. De rechtbank kan niet vaststellen dat deze onttrekkingen ten behoeve van erflater(s) zijn gedaan. De slotsom is dan dat gedaagde die onttrekkingen onrechtmatig heeft gedaan en de nalatenschap tot dit bedrag heeft benadeeld. Tot de te verdelen nalatenschap behoort dan een vordering op gedaagde van € 41.023,23. Voor het deel dat in de nalatenschap van erflaatster was gevallen, geldt dat dat via de wettelijke verdeling in de nalatenschap van erflater is terechtgekomen.
opheffing bankrekeningen
4.17.
De bankrekeningen van erflater kunnen worden opgeheven. Gedaagde heeft dat niet betwist. De vordering van eiser tot medewerking van gedaagde aan de opheffing van de bankrekeningen kan dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering van eiser hem te machtiging de bankrekeningen zelf op te heffen, als gedaagde daaraan niet meewerkt, toewijzen op de wijze als bepaald onder de beslissing.
de verdeling van de nalatenschap van erflater
4.18.
De rechtbank zal de verdeling van de nalatenschap vaststellen. De vordering van de nalatenschap op gedaagde zal aan ieder van partijen voor de helft worden toegedeeld. Zoals al is overwogen onder 4.5 gaat gedaagdes schuld aan de nalatenschap tot die helft teniet door vermenging met haar recht op de helft van de vordering. De andere helft zal zij moeten betalen aan eiser. Anders zou zij ten opzichte van eiser worden overbedeeld. De rechtbank zal de helft van de vordering toedelen aan eiser en gedaagde veroordelen aan eiser die helft, dus € 20.511,62, te betalen.
4.19.
De verdeling van de nalatenschap van erflater behelst verder nog de verdeling van mogelijke saldi op de op te heffen bankrekeningen van erflater. Voor zover op de op te heffen bankrekeningen nog enig saldo na aftrek van eventuele kosten aanwezig is, komt aan beide partijen ieder de helft daarvan toe. De rechtbank zal in die zin beslissen.
medewerking verdeling; verklaring van erfrecht
4.20.
Eiser vordert verder medewerking van gedaagde aan de verdeling van de nalatenschap van erflater, waaronder het opstellen en verlijden van een verklaring van erfrecht door de notaris. Gedaagde heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering en ook de gevorderde medewerking aan het opstellen en verlijden van een verklaring van erfrecht onbesproken gelaten. De rechtbank zal deze vordering van eiser in haar geheel toewijzen, voor het geval mocht blijken dat nog nadere handelingen voor de uitvoering van de verdeling en/of een verklaring van erfrecht nodig is.
proceskosten
4.21.
De rechtbank ziet in het feit dat de vordering tot verdeling haar grondslag vooral vindt in het onrechtmatig handelen van gedaagde voldoende reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.
4.22.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen. De proceskosten aan de zijde van eiser worden tot nu toe vastgesteld als volgt:
  • griffierecht € 1.301,00
  • kosten dagvaardingsexploot € 129,85
  • salaris advocaat € 1.572,00 (2 punten à € 786,- per punt liq.tarief III)
  • nakosten
totaal € 3.180,85
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de 15e dag na dagtekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de verdeling van de nalatenschap van erflater vast als volgt:
  • deelt toe aan eiser, de helft van de vordering op gedaagde wegens onrechtmatige onttrekkingen, welke helft € 20.511,62 bedraagt,
  • deelt toe aan eiser en gedaagde, ieder de helft van de mogelijke saldi (na aftrek van kosten) op de bankrekeningen van erflater(s) bij opheffing daarvan,
5.2.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiser van € 20.511,62,
5.3.
veroordeelt gedaagde tot het verlenen van medewerking aan de opheffing van de bankrekening(en) bij de Rabobank ten name van erflater(s) binnen vier weken na heden,
5.4.
machtigt eiser om de bankrekening(en) bij de Rabobank ten name van erflater(s) op te heffen als gedaagde in gebreke blijft tijdig aan de veroordeling onder 5.3 te voldoen,
5.5.
veroordeelt gedaagde tot het verlenen van medewerking aan de verdeling van de nalatenschap van erflater, waaronder begrepen de medewerking aan het opstellen en verlijden van een verklaring van erfrecht door de notaris,
5.6.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van eiser vastgesteld op € 3.180,85, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de 15e dag na heden en vermeerderd met de kosten van betekening als gedaagde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis aan haar moet worden betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.