ECLI:NL:RBZWB:2024:6721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426245 / JE RK 24-1598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2024 een nadere beschikking gegeven in een spoedprocedure betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd, met ingang van 18 september 2024 tot 6 januari 2025. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) aanwezig waren. De vader was niet verschenen, ondanks tijdige oproeping. De minderjarige is onder toezicht gesteld van de GI en heeft een complexe achtergrond met gedrags- en hechtingsproblematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herroeping van de eerder verleende spoedmachtiging. De kinderrechter benadrukt het belang van diagnostisch onderzoek en de noodzaak van passende hulpverlening voor de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de uithuisplaatsing onmiddellijk kan ingaan, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om een verslag over de voortgang van de uithuisplaatsing en het diagnostisch onderzoek aan de rechtbank voor te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/426245 / JE RK 24-1598
Datum uitspraak: 16 september 2024
Nadere beschikking (spoed)uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Eindhoven,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
Het nadere verloop van de procedure bestaat uit:
- de spoedbeschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 4 september 2024, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist en tijdig is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft de [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Daar heeft [minderjarige] geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 6 mei 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 6 mei 2021 en tot 6 mei 2022. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 6 mei 2025.
2.3.
Bij beschikking van 18 januari 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [naam] (en haar gezin), verleend, met ingang van 18 januari 2024 en tot 1 februari 2024.
2.4.
Bij beschikking van 30 januari 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [naam] (en haar gezin), verleend, met ingang van 30 januari 2024 en tot 6 mei 2024. Deze machtiging is bij beschikking van 19 april 2024 verlengd tot 6 mei 2025.
2.5.
Bij beschikking van 4 september 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 4 september 2024 en tot 18 september 2024, onder aanhouding van het restant.
2.6.
Op grond van de laatst genoemde beschikking verblijft [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van vier weken. De GI verzoekt deze machtiging onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Aansluitend verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 6 mei 2025.
3.2.
Thans ligt ter beoordeling voor of sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden
die aanleiding geven voor herroeping van de afgegeven spoedmachtiging met ingang van heden, alsmede het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de periode van 18 september 2024 en tot 2 oktober 2024. Daarnaast ligt voor het verzoek tot het aansluitend verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 6 mei 2025.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. [minderjarige] is met spoed bij [kinderopvang] geplaatst, aangezien zij niet langer in het pleeggezin van mevrouw [naam] (en haar gezin) kon verblijven. De pleegmoeder heeft aangegeven dat zij niet meer voor [minderjarige] kan zorgen nu haar relatie is verbroken en zij uit het gezin is vertrokken. De voormalige partner van de pleegmoeder kan evenmin voor [minderjarige] zorgen, en ook de beide ouders zijn daar thans niet toe in staat. De forse gedrags- en hechtingsproblematiek van [minderjarige] spelen daarbij ook een rol. Daar heeft [minderjarige] duidelijk hulp voor nodig. In welke vorm is echter nog niet duidelijk, aangezien [minderjarige] , mede vanwege de uitblijvende toestemming van de vader, nog steeds op de wachtlijst staat voor diagnostisch onderzoek. Als gevolg daarvan is de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] de afgelopen tijd erg vastgelopen. Er is wel met spoed therapie vanuit Juvent ingezet, maar daar lijkt [minderjarige] op dit moment niet voor open te staan. De GI vindt het ook belangrijk dat er hulpverlening wordt ingezet voor de interacties tussen de moeder en [minderjarige] , mede gelet op de eerdere escalaties en het wisselende contact tussen hen. Vanuit Juvent wordt echter aangegeven dat er eerst aan de problematiek van [minderjarige] moet worden gewerkt. De GI hoopt dat daar de komende tijd stappen in kunnen worden gezet. In dat kader denkt de GI er ook aan om een verzoek tot onderzoek bij de Raad in te dienen naar het gezag van de vader, die sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin ieder contact met de GI, [minderjarige] en de pleegmoeder heeft afgehouden. Tot slot benoemt de GI dat er vanwege de problematiek van [minderjarige] twijfels zijn bij [kinderopvang] of deze plek passend is voor haar. [minderjarige] is zelf ook wisselend over haar verblijf in [kinderopvang] en moet daar nog erg wennen. Dat is wel begrijpelijk, nu dit al de derde plek is voor [minderjarige] in korte tijd. Op dit moment is er echter geen beter alternatief voorhanden.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de moeder aan dat zij begrijpt dat [minderjarige] bij [kinderopvang] is geplaatst. Ondanks dat de moeder het liefst wil dat [minderjarige] weer bij haar thuis komt wonen, ziet zij in dat daar niet zomaar toe kan worden overgegaan. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is momenteel ook erg wisselend. De moeder wil wel graag een kans krijgen om te laten zien dat zij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] weer kan dragen. Zij zal zich volledig blijven inzetten voor het benodigde onderzoek en de in te zetten hulpverlening.

5.De verdere beoordeling

Spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Bij beschikking van 4 september 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 4 september 2024 en tot 18 september 2024, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn tijdens de mondelinge behandeling van 16 september 2024 in de gelegenheid gesteld om hun standpunt naar voren te brengen. Naar aanleiding daarvan is de kinderrechter niet gebleken dat er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel. De spoedbeschikking van 4 september 2024 wordt daarom niet herroepen.
5.2.
Nu de kinderrechter zal beslissen op het verzoek tot het verlenen van een
aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek tot spoedmachtiging uithuisplaatsing afwijzen.
Aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling
is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal deze machtiging daarom verlenen, met ingang van 18 september 2024 en tot 6 januari 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.4.
Er zijn al lange tijd vele, uiteenlopende zorgen over [minderjarige] , die op haar jonge
leeftijd al erg veel heeft meegemaakt en de afgelopen tijd diverse malen van verblijfplaats is gewisseld. Deze zorgen zijn onder andere gelegen in de gedrags- en hechtingsproblematiek van [minderjarige] en haar seksuele ontwikkeling. Het baart de kinderrechter daarnaast veel zorgen dat het eerder noodzakelijk bevonden diagnostisch onderzoek van [minderjarige] tot op heden nog steeds niet heeft kunnen plaatsvinden en er als gevolg daarvan nog steeds geen passende hulpverlening voor [minderjarige] is ingezet. De kinderrechter vindt het van groot belang dat er nu spoedig meer zicht komt op de problematiek van [minderjarige] en op wat zij nodig heeft, zodat de benodigde behandelingen kunnen worden opgestart en [minderjarige] op een passende wijze kan worden ondersteund in haar problematiek en haar verdere ontwikkeling. Daaropvolgend zal er dan ook (meer) duidelijkheid kunnen gaan ontstaan over het verdere toekomstperspectief van [minderjarige] .
5.5.
De afgelopen tijd is immers gebleken dat [minderjarige] niet langer in het pleeggezin kan verblijven. Naast dat de zorgen binnen het pleeggezin de laatste tijd steeds verder toenamen en er met deze plaatsing niet (meer) in de behoeften van [minderjarige] kon worden voorzien, heeft de pleegmoeder aangegeven dat zij de zorg en opvoeding van [minderjarige] niet meer kan dragen. Een terug-thuisplaatsing van [minderjarige] bij een van haar ouders is naar het oordeel van de kinderrechter evenmin aan de orde nu de vader niet beschikbaar lijkt voor [minderjarige] en de moeder op dit moment (nog) niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. [kinderopvang] leek [minderjarige] in eerste instantie een passende (en blijvende) vervolgplek te kunnen bieden, met de benodigde structuur, zorg en nabijheid. Ondanks dat daar op dit moment wat twijfels over bestaan vanwege de ernst van de problematiek van [minderjarige] en het gebrek aan zicht daarop en op een passende behandeling, is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij de komende tijd in [kinderopvang] verblijft en er vanuit daar op korte termijn wordt gestart met het benodigde diagnostisch onderzoek. Daarbij overweegt de kinderrechter ook dat [minderjarige] met de plaatsing in [kinderopvang] haar huidige schoolgang kan voortzetten. Daarnaast is er op dit moment geen beter alternatief voor [minderjarige] voorhanden en moet worden voorkomen dat [minderjarige] nog (veel) vaker wordt overgeplaatst naar verschillende plekken, nu het belang van [minderjarige] daar nadrukkelijk niet mee wordt gediend.
5.6.
De kinderrechter ziet gelet op het voorgaande geen andere mogelijkheid dan de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen. Dit zal de kinderrechter doen voor een kortere periode dan verzocht, namelijk tot 6 januari 2025. Het overige deel van het verzoek zal worden aangehouden, aangezien de kinderrechter het belangrijk acht om het verloop van de uithuisplaatsing te kunnen monitoren. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk een week voorafgaand aan de hierna te noemen mondelinge behandeling schriftelijk verslag zal uitbrengen over het verloop van de uithuisplaatsing en de stand van zaken met betrekking tot het diagnostisch onderzoek en de hulpverlening.
5.7.
Wellicht ten overvloede benadrukt de kinderrechter nogmaals dat het benodigde
diagnostisch onderzoek van [minderjarige] nu op korte termijn dient te worden verricht. De kinderrechter acht het van groot belang voor [minderjarige] dat er meer zicht komt op haar gedrag en behoeftes, en op wat zij nodig heeft om te werken aan haar problematiek en te komen tot een volwaardige ontwikkeling. De prioriteit moet nu komen te liggen op het onderzoek en de noodzakelijke behandelingen en therapie. De GI dient daarbij voortvarend te werk te gaan en de beide ouders daarbij zoveel mogelijk te betrekken. In het geval dat de vader zijn medewerking blijft weigeren, verwacht de kinderrechter dat de GI daar ook de nodige stappen in zal zetten.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de
ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
Verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 18 september 2024 en tot 6 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het reguliere verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] aan tot de mondelinge behandeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, in het gerechtsgebouw aan Kousteensedijk 2 te Middelburg,
op [datum] 2024 te [uur], ten overstaan van de kinderrechter mr. Dijkman voor de duur van ongeveer 45 minuten;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI en de vader;
6.5.
bepaalt dat de moeder bij afzonderlijke brief zal worden uitgenodigd voor de voornoemde mondelinge behandeling;
6.6.
bepaalt dat de [minderjarige] bij afzonderlijke brief zal worden uitgenodigd voor een kindgesprek;
6.7.
verzoekt de GI om uiterlijk een week voor de nadere mondelinge behandeling het verslag zoals genoemd in rechtsoverweging 5.6. aan de rechtbank over te leggen;
6.8.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor;
6.9.
wijst af het resterende deel van het spoedverzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 2 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.