Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.[naam 1] ,2. [naam 2] ,
1.[naam 3] ,2. [naam 4] ,
3.
[naam 5],
4.
[naam 6],
1.De procedure
2.De feiten
Artikel 1 Ter beschikking stelling van de grond
De eigenaar of pachter stelt een gedeelte van het hem in eigendom (dus niet openbaar) toebehorende c.q. gepachte perceel of percelen, hierna te noemen “pad”, zoals aangegeven op de als bijlagen bijgevoegde kaarten, gedurende het gehele jaar tussen zonsopgang en zonsondergang open voor wandelaars.
uit te oefenen over de bestaande uitwegen gelegen op de dienende erven, om op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze, te komen van en te gaan naar de openbare weg:de [straat 1](…)”
3.Het geschil
primair: voor recht verklaart dat de erfdienstbaarheid ten gunste van [perceel 4] en ten laste van percelen [perceel 8] en [perceel 6] thans dient te worden uitgeoefend via de (nieuw) in- uitrit gelegen op het [perceel 8] ; althans
4.De beoordeling
bestaandeuitweg, hetgeen betekent de oude uitweg. Daarnaast voert [naam 1&2] aan dat hij wel degelijk in zijn belangen wordt geschaad wanneer de erfdienstbaarheid zou worden uitgeoefend over de nieuwe uitweg, omdat de oude uitweg de diverse percelen (historisch) met elkaar verbindt. Zo kan [naam 1&2] vanaf zijn woonperceel ( [perceel 2] ) via de oude uitweg over de percelen [perceel 6] en [perceel 8] zijn (landbouw)[perceel 4] en ook [perceel 5] , waarop (een deel van) de [straat 1] is gelegen, bereiken.
primairgevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is. Het (subsidiaire) beroep van [naam 5&6] op artikel 5:73 lid 2 BW slaagt wel, zodat de door hem in reconventie
subsidiairgevorderde verklaring voor recht dat [naam 5&6] gerechtigd is de erfdienstbaarheid ten gunste van [perceel 4] en ten laste van [perceel 8] te verleggen naar de (nieuwe) in- uitrit gelegen op [perceel 8] , wordt toegewezen. De gevorderde hoofdelijke veroordeling van [naam 1&2] om zijn medewerking te verlenen aan de inschrijving van deze opheffing in de openbare registers is op zichzelf niet betwist en wordt daarom eveneens toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde dwangsom heeft [naam 1&2] aangevoerd dat daarvoor geen aanleiding bestaat. Hij heeft echter nagelaten dat nader te motiveren. De door [naam 5&6] gevorderde dwangsom wordt daarom toegewezen, maar [naam 1&2] voert terecht aan dat het onredelijk is dat er geen maximum aan de dwangsom is verbonden. De rechtbank zal deze daarom matigen tot het bedrag van € 100,00 per dag of gedeelte daarvan dat [naam 1&2] met de veroordeling in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00.