ECLI:NL:RBZWB:2024:6732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
11153825 CV EXPL 24-2115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen de stichting Thuisvester en een gedaagde huurder. De zaak betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de huurwoning van de gedaagde, die in gebreke is gebleven met het betalen van de huur. Thuisvester vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 7.861,13, die was opgelopen door het niet betalen van de huur in de maanden juni, juli en augustus 2024. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat deze was ontstaan door persoonlijke omstandigheden, waaronder het verlies van zijn baan.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de gedaagde goede wil toonde, de huurachterstand van meer dan 14 maanden een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormde. De rechter wees de vordering van Thuisvester tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning toe, met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en proceskosten, die in totaal € 1.277,72 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Thuisvester het vonnis onmiddellijk kon uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep zou gaan.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11153825 CV EXPL 24-2115
Vonnis van 2 oktober 2024
in de zaak van
de stichting Stichting Thuisvester,
gevestigd en kantoorhoudende te Oosterhout,
eiseres,
hierna te noemen: Thuisvester,
gemachtigde: GGN Brabant te Tilburg,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Waar de zaak over gaat

Deze zaak gaat over de vraag of de huurovereenkomst tussen Thuisvester en [gedaagde] moet worden ontbonden en de huurwoning moet worden ontruimd vanwege een huurachterstand.

2.Hoe de procedure is verlopen

2.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
het tussenvonnis van 10 juli 2024 met de daarin genoemde stukken;
het overzicht actuele huurachterstand van Thuisvester, van 20 augustus 2024;
Op 2 september 2024 is de zaak op een zitting met de rechter besproken. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van Thuisvester is op de mondelinge behandeling verschenen. [gedaagde] heeft telefonisch, via de speaker, deelgenomen aan de zitting.
2.2.
Daarna is een datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken.

3.Waar de kantonrechter over moet oordelen

3.1.
Thuisvester vordert bij vonnis, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de woning en om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 7.237,35 aan achterstallige huur (inclusief buitengerechtelijke kosten en verschenen rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.201,96 vanaf 27 mei 2024 tot de dag dat alles is betaald, met een bedrag van € 538,47 per maand aan huur vanaf juni 2024 tot aan de ontbinding en als schadevergoeding vanaf de ontbinding totdat de woning is ontruimd en verlaten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Daarnaast vraagt Thuisvester het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat betekent dat het mogelijk is om de uitspraak meteen uit te voeren, ook als hoger beroep wordt ingesteld.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Thuisvester heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. De tekortkoming bestaat uit het niet betalen van de (volledige) huur. In de akte van 22 augustus 2024 heeft Thuisvester een overzicht overgelegd van de actuele huurachterstand. Tijdens de procedure is de huurachterstand toegenomen. Immers, [gedaagde] heeft de huur in de maanden juni 2024, juli 2024 en augustus 2024 niet betaald. Dit maakt dat de actuele huurachterstand € 7.861,13 bedraagt tot en met augustus 2024. Verder heeft Thuisvester in het buitengerechtelijke traject [gedaagde] verschillende mogelijkheden geboden, waaronder een betalingsregeling om op de huurachterstand in te kunnen lopen, maar [gedaagde] is deze regeling niet correct nagekomen. Nu [gedaagde] de huur structureel niet (tijdig) betaalt en toezeggingen niet nakomt, heeft Thuisvester geen vertrouwen dat de huurbetalingen in het vervolg tijdig en volledig door [gedaagde] zullen worden voldaan. De hoogte van de huurachterstand en het structureel te laat betalen van de huurpenningen rechtvaardigen ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, zodat de (neven)vorderingen moeten worden toegewezen, aldus Thuisvester.
4.2.
[gedaagde] erkent dat er een achterstand bestaat in de huurbetalingen zoals door Thuisvester op moment van de mondelinge behandeling gesteld. Daarbij heeft hij de omstandigheden geschetst waaronder de huurachterstand is ontstaan. Zo is de huurachterstand ontstaan vanwege privéomstandigheden, zoals het verliezen van zijn baan en het zitten zonder inkomen. [gedaagde] geeft aan niet in aanmerking te zijn gekomen voor een bijstandsuitkering vanwege financiële ondersteuning door zijn moeder. Tot slot voert [gedaagde] aan inmiddels een vast contract te hebben als bekabelingsmonteur om zijn schuld te kunnen aflossen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, waar dat van belang is, verder ingegaan.

5.Hoe de kantonrechter oordeelt

Huurachterstand
5.1.
Niet in geschil is dat sprake is van een huurachterstand. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling de actuele huurachterstand erkend, zodat het bedrag van € 7.861,13 zal worden toegewezen. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
Ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde
5.2.
Het uitgangspunt is dat [gedaagde] zich als goed huurder moet gedragen. Dit betekent dat hij zich moet houden aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, de huurvoorwaarden en de wet. Indien [gedaagde] deze verplichtingen niet nakomt (een tekortkoming), kan dit reden zijn om de huurovereenkomst te ontbinden. De vraag is dus of er een tekortkoming is en zo ja, of deze van voldoende gewicht is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder de belangen van partijen.
5.3.
Hoewel de kantonrechter overtuigd is van de goede wil van [gedaagde] , is wel sprake van een grote huurachterstand die tijdens de procedure is opgelopen naar ruim 14 maanden. Gelet op deze huurachterstand is naar het oordeel van de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en de ontruiming van de woning met parkeerplaats dan ook gerechtvaardigd. Dit betekent dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning (met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis) zal worden toegewezen.
Huurtermijnen en gebruiksvergoeding
5.4.
De kantonrechter overweegt dat in de dagvaarding een maandelijkse huurprijs van € 538,47 is opgenomen. Het bedrag van € 538,47 wordt ook als gebruiksvergoeding of schadevergoeding gevorderd vanaf ontbinding van de huurovereenkomst. Daarentegen vermeldt de akte van 20 augustus 2024 een maandelijkse huurprijs van € 560,35 vanaf juli 2024. Nu Thuisvester bij dagvaarding expliciet een maandelijks bedrag van € 538,47 aan huur, althans gebruiksvergoeding of schadevergoeding, per maand vordert, en zij haar eis op dit punt niet heeft gewijzigd, moet van dat bedrag worden uitgegaan.
5.5.
De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 538,47 per maand (of zoveel hoger als bij wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten) voor nog te vervallen huurpenningen vanaf 1 september 2024 toe, tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst. Immers, de huurtermijnen tot en met augustus 2024 zijn al meegenomen in het toe te wijzen bedrag dat huurder moet betalen.
5.6.
De wettelijke huurverhoging over de gebruiksvergoeding of schadevergoeding zal worden afgewezen. De huurovereenkomst is namelijk op dat moment al ontbonden en de wettelijke huurverhoging is alleen toewijsbaar over de bedragen die op grond van de overeenkomst verschuldigd zijn. De schadevergoeding is dan op grond van de wet verschuldigd.
Ambtshalve toetsing van de voorwaarden (rente & incassokosten)
5.7.
Daarnaast overweegt de kantonrechter dat Thuisvester een professionele verhuurder is. [gedaagde] heeft als consument-huurder woonruimte van Thuisvester gehuurd. De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen (dat wil zeggen; uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) of op de overeenkomst met [gedaagde] algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
5.8.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
5.9.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
5.10.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als Thuisvester in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
5.11.
In de algemene voorwaarden zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 6.1: ‘
Huurder voldoet de te betalen prijs voor het gehuurde in zijn geheel, bij vooruitbetaling, vóór de eerste van de maand door betaling van het verschuldigde bedrag op de door verhuurder aangegeven wijze. Vanaf de eerste dag van de maand is huurder voor de termijn voor die maand in verzuim en is hij wettelijke rente verschuldigd.’
Artikel 15.1
: ‘Indien huurder in verzuim is met de nakoming van enige verplichting, welke ingevolge de wet en/of de huurovereenkomst op hem rust en daardoor door de andere partij gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moeten worden genomen, zijn alle daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van huurder.’
Artikel 15.2
: ‘De ingevolge dit artikel door de ene partij aan de andere partij te betalen buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd op het moment van intreden van het verzuim en bedragen tenminste 15% van vordering, met een minimum van € 55,-, jaarlijks per 1 januari te indexeren op basis van de CBS Consumentenprijsindex (210=100) vermeerderd met het geldend btw percentage.’
Artikel 17.1
: ‘Indien en voorzover in deze algemene huurvoorwaarden voor bepaalde situaties geen specifieke boetebepaling van kracht is, is huurder verplicht aan verhuurder een onmiddellijk opeisbare boete van € 50,- niveau 2010, geïndexeerd volgend de CBS Consuemtenprijsindex, Alle Huishoudens) per kalenderdag te betalen, indien hij enige bepaling uit deze Algemene Huurvoorwaarden overtreedt, onverminderd zijn verplichting om alsnog overeenkomstig deze Algemene Voorwaarden te handelen en onverminderd verhuurders rechten op schadevergoeding. Deze boete zal, zonder rechterlijke tussenkomst voor elke dag waarin de overtreding voortduurt, verschuldigd zijn.’
5.12.
Het rentebeding in artikel 6.1 is in overeenstemming met de regeling in artikel 6:119 BW. Dit beding is op zichzelf daarom voor wat betreft de verschuldigdheid van rente niet oneerlijk. In combinatie met het boetebeding in artikel 17.1 is het rentebeding wel oneerlijk. Op grond van deze bedingen zou Thuisvester in geval van niet tijdige huurbetaling door de huurder wettelijke rente én een boete in rekening kunnen brengen, terwijl de huurder op grond van de wettelijke regeling uitsluitend wettelijke rente verschuldigd zou zijn. Hiermee wordt het evenwicht tussen de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van [gedaagde] verstoord.
5.13.
De incassobedingen in de artikelen 15.1 en 15.2 zijn zowel op zichzelf als in combinatie met het boetebeding van artikel 15 oneerlijk. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
5.14.
Het beding in artikel 15.2 wijkt in het nadeel van de consument af van het bepaalde in artikel 6:96 lid 5 en 6 van het BW en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten en dat mag niet. Er is een te hoog minimum van € 55,- opgenomen in plaats van € 40,-. Daarbij is ook geen maximum opgenomen en wordt gesproken over tenminste 15%, waardoor een hoger percentage ook mogelijk is. Dit leidt ertoe dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen.
5.15.
Ook in de artikelen 15.1 en 15.2 wordt ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 BW en het Rapport Voorwerk II. Er wordt immers van uitgegaan dat ‘alle kosten’ verschuldigd zijn indien er als gevolg van het verzuim maatregelen moeten worden genomen. Daarbij is ook geen maximum opgenomen, wat ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Dat zou tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk was toegestaan. Daarmee verstoort dit beding het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument en is sprake van oneerlijk bedingen. Ook geldt dat de cumulatie met het boetebeding in artikel 17.1, zoals hiervoor ook al is overwogen ten aanzien van het rentebeding, de oneerlijkheid van de bedingen alleen nog maar versterkt.
5.16.
Artikel 15.1 van de algemene voorwaarden ziet ook op de proceskosten. Voor zover Thuisvester op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
5.17.
Omdat sprake is van onredelijk bezwarende bedingen, is terugvallen op de wettelijke regeling niet toegestaan (zie HvJ EU 27 januari 2021, C-229/19 en C-289/19, ECLI:EU:2021:C:68). Dit betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente volledig moeten worden afgewezen.
Proceskosten
5.18.
Aangezien [gedaagde] grotendeels terecht voor de huurachterstand in deze procedure is betrokken, wordt hij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De proceskosten worden aan zijde van Thuisvester begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht € 328,00
- salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x € 339,00)
- nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.277,72

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woning (met aan- en toebehoren), staande en gelegen te [woonadres] ;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen twee weken na de betekening van dit vonnis met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Thuisvester te stellen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Thuisvester te betalen:
- een bedrag van € 7.861,13 aan huur tot en met augustus 2024;
- een bedrag van € 538,47, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, aan huur vanaf 1 september 2024 tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
- een bedrag van € 538,47 aan schade- of gebruikersvergoeding voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na de ontbinding van de huurovereenkomst feitelijk in gebruik houdt;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.277,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
6.5.
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Karsten-Badal en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.