In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden met een voertuig waarvan het kenteken niet goed leesbaar was. De gedraging vond plaats op 22 oktober 2021. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 5 augustus 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging inderdaad heeft plaatsgevonden, maar heeft ook geconstateerd dat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege de schending van de hoorplicht en ook vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de inleidende beschikking gewijzigd, waardoor het bedrag van de boete werd aangepast. De officier van justitie is opgedragen het te veel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen hoger beroep mogelijk tegen deze beslissing.