In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, ter hoogte van € 12.055, en een vergrijpboete van € 6.027. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van belanghebbende, die onder andere aanvoert dat de vergrijpboete onterecht is opgelegd en dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag, de boete en de belastingrentebeschikking terecht zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat belanghebbende opzettelijk het gebruikelijk loon voor de broer te laag heeft gehouden, wat heeft geleid tot een te lage afdracht van loonheffingen. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor de opgelegde naheffingsaanslag en boete in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.