In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis dat op 16 augustus 2023 is gewezen. De gedaagde, aangeduid als [huurder], heeft verzet aangetekend tegen de veroordeling tot betaling van een bedrag van € 3.887,01 aan de verhuurders, aangeduid als [verhuurders]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [huurder] niet rauwelijks is gedagvaard, ondanks zijn bewering dat hij de veertiendagenbrief niet heeft ontvangen. De rechter oordeelt dat er voldoende bewijs is dat [huurder] op de hoogte was van de procedure en dat de dagvaarding correct is uitgevoerd.
De kern van het geschil betreft de huur van een woonruimte en een winkelpand. [huurder] stelt dat er gebreken zijn aan beide panden, die hem het genot van de huur zouden hebben ontnomen, en vordert huurprijsvermindering en verrekening. De kantonrechter oordeelt echter dat de gebreken aan het winkelpand niet kunnen worden ingeroepen in de procedure over de woonruimte, omdat de overeenkomsten afzonderlijk zijn en geen samenhang vertonen. De gestelde gebreken aan de woonruimte zijn niet substantieel genoeg om huurprijsvermindering te rechtvaardigen.
De kantonrechter bekrachtigt het verstekvonnis grotendeels, met uitzondering van de toewijzing van buitengerechtelijke kosten. [huurder] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, zowel in de hoofdzaak als in de reconventie. De rechter concludeert dat er geen grond is voor de vernietiging van de huurovereenkomst of voor schadevergoeding, en dat de vorderingen van [huurder] in reconventie worden afgewezen.