ECLI:NL:RBZWB:2024:6849

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
10933988 CV EXPL 24-597 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge behandeling inzake overeenkomst van opdracht voor aangifte inkomstenbelasting

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een geschil ontstaan tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. F.H.J. de Graaf, en [gedaagde 2], een vennootschap onder firma, over de uitvoering van een mondelinge overeenkomst van opdracht. De zaak betreft de aangifte inkomstenbelasting (IB) 2022 van [eiser], die door [gedaagde 2] zou worden ingediend. De procedure is gestart met een dagvaarding op 6 februari 2024, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde 2] haar zorgplicht heeft geschonden door de aangifte niet tijdig in te dienen, wat heeft geleid tot belastingrente voor [eiser].

De feiten tonen aan dat er een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij [gedaagde 2] de aangifte IB 2022 zou verzorgen. Echter, [gedaagde 2] heeft uitstel aangevraagd en de aangifte is niet voor de afgesproken datum ingediend. [eiser] stelt dat hij schade heeft geleden door de te late indiening, terwijl [gedaagde 2] aanvoert dat zij zich aan de overeenkomst heeft gehouden en dat de vertraging te wijten was aan technische storingen. De kantonrechter heeft besloten dat er onvoldoende duidelijkheid is over de totstandkoming van de overeenkomst en de verwachtingen van beide partijen. Daarom is een mondelinge behandeling gelast om verdere inlichtingen te verkrijgen en de stellingen van partijen nader te onderbouwen.

De kantonrechter heeft aangegeven dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Breda, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig moeten zijn. De rechter heeft ook de mogelijkheid van getuigenverhoren genoemd, afhankelijk van de uitkomsten van de behandeling. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en de planning van de mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10933988 \ CV EXPL 24-597
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiser]in privé en h.o.d.n.
[bedrijf van eiser],
wonende en gevestigd te [adres 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. F.H.J. de Graaf, advocaat te Tilburg,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden gevestigd of wonende te [adres 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
vertegenwoordigd door: [gedaagde 2] , bestuurder van gedaagde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 februari 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord van 18 maart 2024 met producties;
- de conclusie van repliek van 17 april 2024 met één productie;
- de conclusie van dupliek van 13 mei 2024 met producties;
- de akte van [eiser] van 29 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [gedaagde 2] exploiteert een boekhoudkantoor;
- tussen [eiser] en [gedaagde 2] is een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagde 2] tegen betaling door [eiser] de aangifte IB 2022 van [eiser] zou verzorgen. Op de overeenkomst zijn de NOAB-Leveringsvoorwaarden van toepassing;
- op 13 maart 2023 heeft [gedaagde 2] namens [eiser] uitstel gevraagd voor het indienen van de aangifte IB 2022;
- eind augustus 2023 hebben partijen contact via Whatsapp, hierin wordt het volgende besproken:
“Hi [gedaagde 2] , (…) Ik ben not amused over het feit dat mijn aangifte IB 2022 niet is ingediend terwijl wij daar op 4 april bij jou aan tafel een heldere afspraak over hebben gemaakt. HG, [eiser] ”,
“(…) We hebben helaas geen invloed op de techniek en soms komen verzonden aangiftes niet aan. Ik krijg daar geen automatisch bericht van en moeten we handmatig controleren. (…) Gr. [gedaagde 2] ”,
“Bijzonder dat ik daar niet over geïnformeerd wordt door jullie; zelfs niet nu we 5 maanden verder zijn. Techniek de schuld geven is voor mij niet acceptabel. De Belastingdienst heeft in dezen een ander verhaal. (…)”en
“(…) helaas leven we in een wereld waar de techniek ons wel degelijk vaak in de steek laat. Dagelijks hebben we overleg met de diverse helpdesken om de problemen op te lossen. We hebben geen enkel belang om aangiftes niet te versturen. Sterker we hebben juist belang om ze wel te versturen, want iedere maand moeten we aan onze verplichting voldoen. Wat de Belastingdienst zegt klopt eenvoudig niet. Wij krijgen push bericht oid, wanneer een aangifte niet aankomt. Om dat te kunnen zien moet we in de aangifte gaan kijken of er een zg. xbrl-bestand is. Dat is een fysieke actie. (…) Voor de volledigheid. We krijgen GEEN pushbericht!!! (…)”;
- op 6 oktober 2023 heeft de Belastingdienst aan [eiser] bericht dat hij een bedrag van € 51.650,00 uit hoofde van zijn aangifte IB 2022 dient te voldoen. In dit bedrag is € 1.153,00 aan belastingrente opgenomen;
- op 8 april 2024 heeft mevrouw [naam 1] , echtgenote van [eiser] , verklaard:
“(…) met de heer [gedaagde 2] afgesproken dat:
1. De concept-aangifte IB-2022 vóór 1 mei 2023 wordt ingediend door de heer [gedaagde 2] . (…)
2. Zowel ondergetekende als ook de heer [eiser] géén uitstel van aangifte IB 2022 willen (…)”;
- mevrouw [naam 2] , werkzaam bij [gedaagde 2] , heeft op 13 mei 2024 het volgende verklaard:
“(…) Aan geen enkele cliënt van ons administratiekantoor de garantie gegeven wordt, dat wij hun aangifte vóór een bepaalde datum van het betreffende belastingjaar in kunnen dienen. (…) Deze garantie kan door ons niet afgegeven worden, gezien de hoeveelheid aangiftes die ingediend dienen te worden. Het is dan ook nooit haalbaar aangiften vóór een bepaalde datum (dus ook niet bij de gewenste streefdatum 01 mei) in te dienen. Geen enkele medewerker van ons kantoor zal dan ook deze aangifte garantie afgeven, omdat wij ook vaak nog afhankelijk zijn van een aantal externe factoren. (VIA-machtigingen, technische storingen in het aangifte pakket, ontbrekende stukken en andere onvoorziene omstandigheden) De VIA machtigingen en uitstel van aangiften wordt door ons ieder jaar voor iedere cliënt in de maand maart aangevraagd bij de belastingdienst. (…) Mede door boengenoemde factoren en de afhankelijkheid dat eea in goede banen loopt kunnen wij dus nooit een garantie afgegeven hebben dat een aangifte voor een bepaalde datum ingediend kan worden. (…)”;
- de heer [naam 3] , werknemer bij [gedaagde 2] , heeft op 13 mei 2024 het volgende verklaard:
“(…) Wij geven aan geen enkele klant de garantie dat wij de aangifte vóór een bepaalde datum van het betreffende jaar in kunnen dienen. Deze garantie kunnen wij niet geven gezien de grote hoeveelheid aangiftes die ingediend moeten worden. Het is niet haalbaar om deze allemaal vóór een bepaalde datum, dus ook niet voor 1 mei, in te dienen. Ook geven wij deze garantie niet omdat wij afhankelijk zijn van een aantal externe factoren (onder andere de VIA machtigingen, technische storingen in het aangiftepakket, ontbrekende stukken die nodig zijn voor de aangifte en andere onvoorziene omstandigheden. Zowel de VIA machtigingen als het uitstel wordt voor iedere klant in de maand maart aangevraagd bij de Belastingdienst. (…) Vanwege bovenstaande vragen wij jaarlijks vooriedereklant uitstel voor (onder andere) de aangifte inkomstenbelasting aan, ongeacht of de aangifte wel of niet voor 1 mei wordt ingediend. Wij geven dusnooitde garantie dat de aangifte voor een bepaalde datum kan worden ingediend. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat [gedaagde 2] te kort geschoten is in zijn zorgplicht jegens [eiser] ;
- [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.153,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 209,27 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
Als onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat er tussen partijen is overeengekomen dat [gedaagde 2] de aangifte IB 2022 voor 1 mei 2023 zou indienen. Deze is echter niet tijdig ingediend, zodat [gedaagde 2] haar zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde 2] is dan ook tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. [eiser] heeft schade geleden, nu hij door het te laat indienen van de aanslag IB 2022 een bedrag van € 1.153,00 aan rente aan de Belastingdienst heeft moeten voldoen. Nu [gedaagde 2] de schade niet heeft vergoed, is zij rente en kosten verschuldigd geworden.
3.3.
Op het verweer van [gedaagde 2] wijst [eiser] op een verklaring van mevrouw [naam 1] , waaruit volgt, aldus [eiser] , dat is afgesproken dat de aangifte IB 2022 voor 1 mei 2023 zou worden ingediend. De verklaringen van de medewerkers van [gedaagde 2] zijn in dat kader (ook) niet objectief en bovendien lijken deze gestandaardiseerd te zijn. [gedaagde 2] lijkt in haar handelswijze er overigens wel vanuit te gaan dat 1 mei 2023 was afgesproken, nu in die periode de storing was, waar [gedaagde 2] een beroep op doet. [eiser] blijft erbij dat geen toestemming voor uitstel is verleend. Dat dit gebruikelijk is binnen [gedaagde 2] , maakt niet dat [eiser] daarmee akkoord is gegaan. De factuur, waarop is opgenomen dat uitstel is gevraagd, is door [eiser] niet gecontroleerd, omdat hij op dat moment nog tevreden was met de door [gedaagde 2] uitgevoerde werkzaamheden en het in rekening gebrachte bedrag niet substantieel afweek van de kosten voor eerdere jaren. Bovendien was de factuur verzonden na 1 mei 2023, zodat daarmee geen toestemming is verkregen voor uitstel. Ook is de gestelde afspraak, de aangifte IB 2022 (toch) voor 1 mei 2023 in te dienen, later gemaakt, zodat in dat geval de toestemming voor uitstel kwam te vervallen. [eiser] heeft de werkzaamheden met betrekking tot de diverse aangiftes juist uit handen gegeven om hem te ontzorgen. Het kan niet zo zijn dat het handelen van [gedaagde 2] voor rekening en risico van [eiser] komt. Het had juist op haar weg gelegen handmatig te controleren of de aangifte was binnengekomen. Tot slot is er wel sprake van schade. Als [gedaagde 2] tijdig de aanslag IB 2022 had ingediend, was er geen belastingrente gaan lopen en had [eiser] zijn voordeel gehad door geen voorlopige aanslag in te dienen en niet het nadeel gehad dat er belastingrente ging lopen.
3.4.
[gedaagde 2] voert verweer tegen de vordering en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.5.
Als onderbouwing van haar verweer voert [gedaagde 2] aan dat zij zich aan de overeenkomst met [eiser] heeft gehouden. Zij zou de aangifte IB 2022 indienen voor [eiser] en heeft dit ook gedaan. [eiser] was ermee bekend dat er uitstel was aangevraagd voor de aangifte IB 2022, omdat dit op de urenspecificatie was opgenomen. Hier heeft [eiser] niet tegen geprotesteerd. Dat hij de factuur niet heeft gecontroleerd komt voor zijn rekening en risico. Het is overigens gebruikelijk dat [gedaagde 2] dat doet. Zij doet dit voor al haar cliënten. Er is dus niet afgesproken dat de aangifte IB 2022 voor 1 mei 2023 zou worden ingediend. De verklaring van [naam 1] is niet betrouwbaar, nu zij de partner van [eiser] is en financieel belanghebbende is. [gedaagde 2] kon niet garanderen dat de aangifte IB 2022 voor 1 mei 2023 zou zijn ingediend, omdat het een drukke periode is, er sprake kan zijn van een storing of andere omstandigheden op grond waarvan de datum niet gehaald kan worden. Dat dergelijke toezeggingen niet worden gedaan, wordt onderschreven door de verklaringen van de medewerkers van [gedaagde 2] . Dat de aangifte vervolgens niet voor 1 mei 2023 is ingediend is juist, maar dat kwam door een technische storing. Met betrekking tot de schade voert [gedaagde 2] aan dat [eiser] zelf eerder had kunnen controleren of de aangifte binnen was. Hij blijft immers zelf verantwoordelijk de aangifte IB 2022 in te dienen. Als een aangifte niet wordt ontvangen, krijgt [gedaagde 2] daar geen bericht van, zodat het haar niet is opgevallen. Als [eiser] de gestelde schade (belastingrente) had willen voorkomen, had hij een voorlopige aanslag kunnen aanvragen. Dit heeft hij nagelaten, waardoor hij op dat moment een substantieel financieel voordeel heeft behaald. Dat moet worden weggestreept tegen de gestelde schade, waardoor geen schade resteert.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat een mondelinge overeenkomst van opdracht tussen hen is gesloten, die in ieder geval inhield dat [gedaagde 2] de aangifte IB 2022 zou indienen voor [eiser] . Tussen partijen staat vervolgens vast dat [gedaagde 2] dit heeft gedaan. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde 2] dit tijdig heeft gedaan en of zij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de daaruit voortvloeiende belastingrente.
4.2.
De stellingen van partijen geven thans nog onvoldoende duidelijkheid over de totstandkoming van de overeenkomst, eerdere overeenkomsten, het tijdspad en wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten om op de vordering te kunnen beslissen. De kantonrechter zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.3.
De kantonrechter wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.4.
Indien een partij wenst dat de kantonrechter bij de beoordeling van het geschil rekening houdt met bijvoorbeeld brieven of andere schriftelijke stukken, dient zij deze uiterlijk tien dagen voordat de zitting plaatsvindt aan de kantonrechter en haar wederpartij toe te zenden.
4.5.
Op de mondelinge behandeling wordt aan de gemachtigden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zijn niet toegestaan.
4.6.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen met name in geschil is of [gedaagde 2] de toezegging heeft gedaan de aangifte IB 2022 voor 1 mei 2023 in te dienen. De kantonrechter verzoekt [eiser] en [gedaagde 2] in dat kader hun getuige(n) mee te nemen naar de mondelinge behandeling. De kantonrechter kan mogelijk overgaan tot een getuigenverhoor, maar is daartoe niet verplicht.
4.7.
Tijdens of na de mondelinge behandeling kan de kantonrechter direct mondeling uitspraak doen.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
beveelt een mondelinge behandeling en verschijning van partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, voor het geven van inlichtingen, het nader onderbouwen van hun stellingen en het beproeven van een minnelijke regeling, in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10, op een door de kantonrechter vast te stellen datum en tijd,
5.2.
bepaalt dat [eiser] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat [gedaagde 2] dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 25 september 2024voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen, hun gemachtigden en de mogelijke getuigen in de maanden
oktober 2024tot en met
februari 2025, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
5.4.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de kantonrechter het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
5.5.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.6.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling en eventueel getuigenverhoor
120 minutenzal worden uitgetrokken,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.