ECLI:NL:RBZWB:2024:6859

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
11133350 VV EXPL 24-46 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en verrekening studiekosten in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een voormalig werknemer van gedaagde, een kort geding aangespannen om betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag te vorderen. Eiser is op 1 september 2021 in dienst getreden als leerling-kok en heeft zijn dienstverband per 1 maart 2024 beëindigd. Eiser stelt dat hij over februari 2024 slechts € 500,00 heeft ontvangen en geen salarisspecificatie heeft gekregen. Daarnaast vordert hij betaling van vakantietoeslag en niet-genoten vakantiedagen. Gedaagde, een hotel-restaurant, voert verweer en stelt dat alle bedragen zijn betaald en dat de vakantiedagen correct zijn verrekend. De kantonrechter heeft op 23 juli 2024 geoordeeld dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat alle bedragen zijn voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de studiekosten niet verrekend mochten worden op basis van artikel 7:611a BW, en heeft de vordering van eiser toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vakantietoeslag, niet-genoten vakantiedagen, wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens is gedaagde veroordeeld tot het afgeven van een gecorrigeerde salarisspecificatie en het betalen van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 11133350 VV EXPL 24-46
vonnis in kort geding d.d. 23 juli 2024
inzake
[eiser],
wonende te [adres 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G.M. Roze, werkzaam ten kantore van D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te Tilburg en kantoorhoudende te [adres 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Schriks, advocaat te Eindhoven.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 13 juni 2024 met producties;
b. de brief van 9 juli 2024 van [gedaagde] met producties;
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024. Ter zitting waren aanwezig [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. Roze voornoemd, alsmede [gedaagde] , vertegenwoordigd door [naam] , bestuurder, bijgestaan door mr. Schriks voornoemd. [gedaagde] heeft ter zitting nog twee producties overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert om bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
- tot betaling, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, van het loon over februari 2024, de vakantiebijslag van 1 juni 2023 tot 1 maart 2024, de opgebouwde niet-genoten vakantiedagen tot 1 maart 2024, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten;
- tot afgifte van een gecorrigeerde en deugdelijke salarisspecificatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- tot betaling van de proceskosten, nakosten en de wettelijke rente daarover.
2.2
[gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- [gedaagde] exploiteert een hotel-restaurant, zalencentrum en café;
- [eiser] is op 1 september 2021 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] als leerling-kok en is vanaf 1 september 2023 werkzaam als zelfstandig kok. Op de arbeidsovereenkomst is de horeca-cao van toepassing;
- op 28 februari 2023 is een studieovereenkomst met terugbetalingsbeding opgesteld tussen [gedaagde] en [eiser] . Onder deze overeenkomst staan de handtekeningen van de bestuurder van [gedaagde] en [eiser] ;
- [gedaagde] heeft salarisstroken laten opstellen voor november 2023, december 2023 en februari 2024, waarop de uitbetaling van salaris, extra uren, vakantiedagen en vakantietoeslag staat vermeld;
- op 31 december 2023 heeft [gedaagde] een bedrag van € 3.549,21 overgemaakt aan [eiser] met als omschrijving ‘December plus extra gewerkte uren’.
3.2
[eiser] vordert betaling van diverse bedragen uit hoofde van de tussen partijen per 1 maart 2024 geëindigde arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten. Als onderbouwing van zijn vordering voert hij aan dat [gedaagde] het dienstverband niet juist heeft afgerekend. Over februari 2024 heeft hij enkel € 500,00 netto ontvangen zonder nadere uitleg. Hij heeft ook geen salarisspecificatie ontvangen. Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat het om achterstallig loon gaat. Op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] aan dat enkel overuren zijn uitbetaald in november en december 2023. De vakantietoeslag en vakantiedagen zijn nimmer uitbetaald. Hij heeft ook niet meer dagen opgenomen dan hij heeft opgebouwd. Dat is ook nooit tussen partijen besproken. De studieovereenkomst kent [eiser] niet. Hij heeft dit stuk niet ondertekend. Hij begrijpt niet hoe zijn handtekening onder dat stuk terecht is gekomen. Het is vreemd dat hij het document op die datum zou hebben getekend, terwijl hij toen nog niet wist of hij de training zou gaan volgen. Ook is dit stuk niet eerder gemeld of overgelegd door [gedaagde] in het buitengerechtelijk traject. Daarbij had hij de training nodig voor zijn functie, nu hij regelmatig ’s avonds met enkel één collega werkte die de training had gehad.
3.3
[gedaagde] voert aan dat zij in november en december 2023 de vakantietoeslag over mei 2023 tot en met december 2023 heeft betaald. Zij heeft de toeslag omgerekend naar uren en toen uitbetaald. De resterende vakantietoeslag is bij de eindafrekening betaald. Ook de vakantiedagen zijn in december uitbetaald. Bovendien zijn meer dagen opgenomen dan [eiser] heeft opgebouwd. Dat bedrag is eveneens verrekend. Het bedrag voor de training SVH Sociale Hygiëne is terecht afgetrokken, nu [eiser] deze cursus niet nodig had voor zijn functie. Er zijn zes andere medewerkers, waaronder de bestuurder en haar dochter, die de training hebben gevolgd. De afrekening van de studiekosten is bovendien gegaan conform de tussen partijen overeengekomen studieovereenkomst. [gedaagde] heeft dus aan al haar verplichtingen voldaan.
Toetsingskader:
3.4
In deze procedure dient te worden beoordeeld of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en of aannemelijk is dat de vorderingen van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
Spoedeisend belang:
3.5
De kantonrechter overweegt dat het in de onderhavige zaak onder andere gaat om onbetaald gelaten loon. Loon dient om in het inkomen te kunnen voorzien, zodat het spoedeisend belang bij de vordering gegeven is.
Studiekostenbeding:
3.6
De kantonrechter stelt in dit kader allereerst vast dat in lid 1 van artikel 7:611a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat de werkgever de werknemer in staat stelt scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. In lid 2 van voormeld artikel is vervolgens bepaald dat de scholing kosteloos wordt aangeboden als een werkgever op grond van toepasselijk unierecht, toepasselijk nationale recht, een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan verplicht is zijn werknemers scholing te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangenomen uit te voeren. In lid 4 van voormeld artikel is vervolgens bepaald dat een beding, waarbij de kosten van scholing als bedoeld in lid 2 worden verhaald op of verrekend met geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking van de werknemer, nietig is.
3.7
Tussen partijen staat vast dat er in het bedrijf van [gedaagde] tijdens openingstijden op grond van de Alcoholwet altijd iemand aanwezig moet zijn die de training SVH Sociale Hygiëne heeft gevolgd. In zoverre was het in het belang van [gedaagde] dat [eiser] die training zou volgen. Daarbij heeft [eiser] aangevoerd dat hij in de avonden regelmatig één van de twee medewerkers was die cursus heeft gedaan. Ook ging hij vanaf september 2023 aan de slag als zelfstandig kok, zodat hij ook regelmatig alleen zou kunnen staan. Onvoldoende is dan ook aannemelijk geworden dat deze scholing niet valt onder scholing als bedoeld in lid 2 van artikel 7:611a BW. Dat er meer medewerkers die training hebben gevolgd, doet aan het voorgaande niet af, gelet op de ruime openingstijden die [gedaagde] hanteert en het feit dat er altijd iemand aanwezig dient te zijn, die de training heeft gevolgd. De kantonrechter is dan ook voorlopig van oordeel dat het studiekostenbeding in de bodemprocedure nietig wordt geacht, zodat [gedaagde] de opleidingskosten niet had mogen verrekenen. Dit betekent dat zij ten onrechte het bedrag van € 527,56 heeft verrekend.
3.8
Dit betekent dat alle overige stellingen en weren met betrekking tot het studiekostenbeding geen behandeling meer behoeven.
Loon, opgebouwde niet-genoten vakantiedagen en vakantietoeslag:
3.9
[gedaagde] stelt dat alle bedragen, die zij nog verschuldigd was uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, al zijn betaald en dat alle vakantiedagen waren opgenomen. Het is dan ook aan haar om dit voldoende aannemelijk te maken. Zij legt daartoe diverse overzichten en betalingen over.
3.1
De kantonrechter overweegt dat de overgelegde stukken onvoldoende zijn om aannemelijk te maken dat de bedragen zijn betaald en alle vakantiedagen waren opgenomen. Daarbij is van belang dat een deel van de stukken niet overeenstemmen, zoals de betaling in december 2023 en de beschrijving daarbij ten opzichte van de overgelegde loonstrook van december 2023 en de daarop opgenomen bedragen. Ook bestaat een deel van de overgelegde stukken uit door de bestuurder van [gedaagde] opgestelde overzichten, die niet controleerbaar zijn. Dit verweer slaagt niet.
Conclusie:3.11 Het voorgaande leidt ertoe dat gevorderde hoofdsommen worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te bepalen op 10%. De afgiftetermijn van de salarisspecificatie zal worden bepaald op één maand na betekening van deze beschikking. De dwangsom zal worden bepaald en gemaximeerd als in het dictum vermeld.
3.12
[eiser] vordert daarnaast buitengerechtelijke kosten. Voldoende is onderbouwd dat buiengerechtelijke kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag komt bovendien overeen met het geldende forfaitaire tarief, zodat het gevorderde bedrag wordt toegewezen.
3.13
De gevorderde wettelijke rente is, als gegrond op de wet, toewijsbaar.
3.14
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.065,42
3.15
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als in de beslissing.

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, aan [eiser] te betalen:
een bedrag van € 2.204,48 bruto aan loon over februari 2024;
een bedrag van € 1.584,00 bruto aan vakantietoeslag over de periode 1 juni 2023 tot 1 maart 2024;
een bedrag van € 482,00 bruto aan opgebouwde niet-opgenomen vakantiedagen tot 1 maart 2023;
e wettelijke verhoging, ter hoogte van 10% over de bedragen onder a. t/m c.;
de wettelijke rente over de bedragen onder a., b. en d. vanaf de opeisbaarheid van die bedragen tot de dag van de algehele voldoening;
de buitengerechtelijke kosten van € 557,96 (inclusief btw);
veroordeelt [gedaagde] om binnen één maand na betekening van dit vonnis een gecorrigeerde en deugdelijke salarisspecificatie af te geven aan [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat voornoemde veroordeling niet in de genoemde termijn wordt voldaan met een maximum van € 2.500,00;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.065,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.