ECLI:NL:RBZWB:2024:6875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/10579
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de rechtmatigheid van de opgelegde schadevergoeding

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan de belanghebbende was opgelegd. De inspecteur had de naheffingsaanslag aanvankelijk vastgesteld op € 3.402, maar na bezwaar werd deze verminderd tot € 2.086, met een kostenvergoeding van € 592 voor de bezwaarfase. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde van Bothof Services B.V. en de inspecteur door twee medewerkers van de Belastingdienst.

De rechtbank heeft beoordeeld of de naheffingsaanslag terecht was en of de belanghebbende recht had op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag te hoog was vastgesteld en dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 1.500 wegens de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.748 en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn in dit geval met bijna 13 maanden was overschreden. De rechtbank heeft de hoogte van de naheffingsaanslag en de schadevergoeding gemotiveerd en uiteengezet hoe deze bedragen tot stand zijn gekomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.402 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.086 en een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 592.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam] , verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag te hoog en dient het verminderd te worden. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 17 januari 2020 een gebruikte auto, Audi Q7 3.0 TDI quattro S Line Edition 7p (de auto) gekocht voor een bedrag van SEK 450.000. De datum van eerste toelating is 25 mei 2018.
4.1.
Op 20 januari 2020 is de auto gekeurd door de RDW. De kilometerstand bedroeg op dat moment 40.226 km. RDW heeft een CO2-uitstoot vastgesteld op 168 g/km.
4.2.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 8.430 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van de auto. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [B.V.] (het taxatierapport). In het taxatierapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 136.681, netto catalogusprijs van € 96.449, historische bruto bpm van € 24.515 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 47.000 (op basis van koerslijst AutotelexPro). Hierop heeft de taxateur € 8.400 (60,36% van € 13.916) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 47.000. De aangifte vermeldt een CO2-uitstoot van het voertuig van 168 gr/km (op basis van NEDC).
4.3.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport van DRZ). DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 135.910, de netto catalogusprijs op € 95.812 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 65.597 gebaseerd op de koerslijst XRAY(marge). Bij de bevindingen/opmerkingen van DRZ staat het volgende:

Tijdens de controle BPM aangifte hebben wij de volgende bevindingen opgesteld
De CO2 opgave in Autotelex Pro wijkt af van de CO2 opgave van het aangegeven voertuig. Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig) Tijdens het opstellen van het Onderzoeksrapport zijn er geen referentievoertuigen beschikbaar die vergeleken kunnen worden met het aangegeven voertuig.”

Motivering

Waardevermindering wegens schade
5. Belanghebbende is van mening dat de hertaxatie ten onrechte geen schade in aanmerking is genomen.
5.1.
De inspecteur stelt dat de bewijslast ten aanzien van de schade bij belanghebbende ligt en dat de schade op moment van de hertaxatie door DRZ aanwezig moet zijn.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte schade had welke niet door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade.
Historische nieuwprijs / CO2-uitstoot
5.3.
Belanghebbende stelt dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag uit is gegaan van een netto catalogusprijs van € 95.812, een handelsinkoopwaarde van € 135.910 en een bruto bpm van € 19.978 op basis van een CO2-uitstoot van 158 gr/km. Volgens belanghebbende dient de historisch bruto bpm – uitgaande van CO2-uitstoot van 168 gr/km – € 24.515 te zijn. De handelsinkoopwaarde dient volgens hem daarom vastgesteld te worden op € 140.447, zijnde de netto catalogusprijs van € 95.812 vermeerderd met de btw van € 20.120 en historisch bruto bpm van € 24.515. Hiertoe verwijst belanghebbende naar de door hem in het geding gebrachte koerslijst X-Ray.
5.4.
Volgens de inspecteur klopt de historische bruto bpm wel omdat deze betrekking heeft op hetzelfde referentievoertuig. Ter zitting heeft de inspecteur verder gesteld dat de koerslijst X-Ray niet juist kan zijn mede gelet op de aankoopfactuur van de auto.
5.5.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [1] , bepaalt de Wet Bpm dat het afschrijvingspercentage bij toepassing van de koerslijst- of taxatiemethode moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de historische nieuwprijs. Deze laatste prijs betreft de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan Bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Voor de vaststelling van de historische nieuwprijs dient dus te worden uitgegaan van de historische bruto Bpm aan de hand van de CO2-uitstoot van de auto zelf. Niet in geschil is dat in dit geval de CO2-uitstoot van de auto 168 gr/km is en dat de daarbij behorende bruto Bpm € 24.515 bedraagt. Het gelijk op dit punt is aan belanghebbende en dit zorgt voor een vermindering van de naheffingsaanslag (zie hierna). Hetgeen de inspecteur verder heeft aangevoerd ten aanzien van het aankoopbedrag, maakt dit niet anders.
Hoogte naheffingsaanslag
5.6.
Belanghebbende heeft bepleit dat de nieuwprijs vastgesteld dient te worden op € 140.447, de handelsinkoopwaarde op € 58.229 (in overeenstemming met de berekening van de inspecteur en zonder rekening te houden met een waardevermindering wegens schade) hetgeen resulteert in een verschuldigde Bpm van € 11.450 zodat de naheffingsaanslag verminderd dient te worden tot € 1.748.
5.7.
Gelet op hetgeen hierboven is geoordeeld, slaagt belanghebbendes subsidiaire beroepsgrond. De naheffingsaanslag is dan ook te hoog vastgesteld en dient verminderd te worden tot € 1.748.
Immateriële schadevergoeding
5.8.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
5.9.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 24 september 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 oktober 2024. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 37 maanden verstreken.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 13 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 25 maanden heeft geduurd en daarmee 19 maanden te lang, komt de volledige overschrijding voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
6.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998 waarbij de vergoeding van de kostenvergoeding in de bezwaarfase van € 592 (zie 1.2) hierop in mindering wordt gebracht zodat nog een te vergoeding bedrag resteert van € 2.406 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [2] , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.748.
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.406 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.