ECLI:NL:RBZWB:2024:6877

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/10603
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en belastingrente door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een V.O.F. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.901, alsook € 12 belastingrente. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2023, waarbij het bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 zijn zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur vertegenwoordigd.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de belastingrente te hoog zijn en dat deze verminderd dienen te worden. Tevens wordt vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag moet worden vastgesteld op € 1.193, en dat de inspecteur de belastingrente dienovereenkomstig moet verminderen. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden met afgerond 15 maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500 voor belanghebbende. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, en de inspecteur wordt veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] V.O.F, gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.901 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 12 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam], verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de belastingrente terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag en de belastingrente te hoog en dienen deze verminderd te worden. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type BMW X5 xDrive35i (hierna: de auto) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 15 november 2016 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
De Rijksdienst voor Wegverkeer (de RDW) heeft op 7 december 2018 de CO2-uitstoot vastgesteld op 199 gr/km (NEDC) en de kilometerstand op 25.254 kilometer.
4.2.
Met het oog op de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende aangifte voor de bpm gedaan. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde bpm voor de auto € 8.230. Bij de aangifte is een taxatierapport van [taxateur] B.V. gevoegd (het rapport). De netto catalogusprijs bedraagt € 128.937 en is gebaseerd op de koerslijst Autotelex Pro. Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde van de auto respectievelijk € 127.722, € 25.079 en € 51.716. De taxateur heeft hierop een bedrag van € 9.791 in mindering gebracht om tot een taxatiewaarde (handelsinkoopwaarde) te komen van € 41.925. Volgens het rapport bedragen de gecalculeerde reparatiekosten € 13.598.
4.3.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 123.424, de netto catalogusprijs op € 82.067 en de handelsinkoopwaarde vóór schade op € 51.735 gebaseerd op de koerslijst XRay (marge). De schade is door DRZ vastgesteld op € 2.140 waarvan € 1.861 in mindering is gebracht op € 51.735 zodat de handelsinkoopwaarde na schade is vastgesteld op € 49.874. Het bruto historisch Bpm is door DRZ vastgesteld op € 25.079.
4.4.
Naar aanleiding van de bevindingen van DRZ heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd. Daarbij is de verschuldigde Bpm berekend op € 10.131.

Motivering

Waardevermindering wegens schade
5. Belanghebbende is van mening dat bij de hertaxatie ten onrechte alleen geringe schade in aanmerking is genomen.
5.1.
De inspecteur stelt dat de bewijslast ten aanzien van meer schade bij belanghebbende ligt en dat de schade op moment van de hertaxatie door DRZ aanwezig moet zijn. Voor zover de rechtbank oordeelt dat sprake is van meer schade dan door DRZ is vastgesteld, doet de inspecteur beroep op interne compensatie ten aanzien van de als schade in aanmerking genomen Nederlandstalige onderhoudsboekenpakket en Nederlandstalige software van in totaal € 314 (exclusief btw).
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met de ingebrachte onderbouwing (met name foto’s) aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan gebruiksschade, echter niet het bedrag dat belanghebbende hiervoor in aanmerking heeft genomen. De rechtbank leidt uit het rapport van DRZ af dat DRZ onvoldoende rekening heeft gehouden met de schade, met name de aanzienlijke hoeveelheid (kleine) lakschade en putten. Na honorering van de door de inspecteur gestelde interne compensatie, stelt de rechtbank de waardevermindering in verband met schade in goede justitie vast op € 5.000.
Historische nieuwprijs / CO2-uitstoot
5.3.
Belanghebbende stelt dat uitgaande van CO2-uitstoot van 199 gr/km en de daarbij behorende bruto historisch Bpm van € 25.079 de historische nieuwprijs vastgesteld moet worden op € 124.380. Daarbij neemt belanghebbende de netto catalogusprijs van € 82.067 zoals in aanmerking genomen door DRZ. Dit bedrag wordt vervolgens vermeerderd met de btw van € 17.234 en historisch bruto bpm van € 25.079.
5.4.
De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat sprake is van vermenging van koerslijsten AutotelexPro en XRay en dat belanghebbende de opties van de koerslijst kan manipuleren door handmatig de opties aan te passen. Volgens de inspecteur kan de historische nieuwprijs, zoals door belanghebbende wordt berekend, niet vastgesteld worden. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat de inspecteur deze stelling pas ter zitting heeft ingenomen zodat belanghebbende niet in staat is om hierop adequaat te reageren. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om dit standpunt van de inspecteur tardief te verklaren.
5.5.
De inspecteur heeft niet aangegeven waarom zijn hierboven genoemde stelling niet eerder aangevoerd kon worden. De rechtbank acht het belang van belanghebbende om op een reguliere wijze te kunnen responderen op deze nieuwe stelling en de duur van de procedure tot nu toe, van voldoende gewicht om het standpunt niet te behandelen wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank ziet dus ook geen aanleiding om de zaak op dit punt aan te houden.
5.6.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [1] , bepaalt de Wet Bpm dat het afschrijvingspercentage bij toepassing van de koerslijst- of taxatiemethode moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de historische nieuwprijs. Deze laatste prijs betreft de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan Bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Voor de vaststelling van de historische nieuwprijs dient dus te worden uitgegaan van de historische bruto Bpm aan de hand van de CO2-uitstoot van de auto zelf. Niet in geschil is dat in dit geval de CO2-uitstoot van de auto 199 gr/km is en dat de daarbij behorende bruto Bpm € 25.079 bedraagt. Dit brengt mee dat de historische nieuwprijs vastgesteld dient te worden op € 124.380. De handelsinkoopwaarde vóór schade zal de rechtbank, op verzoek van belanghebbende en in overeenstemming met de uitspraak op bezwaar, vaststellen aan de hand van de koerslijst XRay (marge) op € 51.735.
Hoogte naheffingsaanslag
5.7.
Gelet op hetgeen hierboven is geoordeeld, dient de naheffingsaanslag als volgt te worden vastgesteld.
Historische nieuwprijs
€ 124.380
Handelsinkoopwaarde na schade
€ 46.735
(€ 51.735 minus
€ 5.000 (zie 5.2))
Afschrijving
€ 77.645
Bruto historische Bpm (A)
€ 25.079
Afschrijvingspercentage (B)
62,4256%
Verschuldigde Bpm
€ 9.423
((100% -/- B) x A)
5.8.
In de naheffingsaanslag is de verschuldigde Bpm berekend op € 10.131. Gelet hierop dient de naheffingsaanslag verminderd te worden met € 708 (€ 10.131 verminderd met € 9.423) naar € 1.193.
Belastingrente
5.2.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende naheffingsaanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
Immateriële schadevergoeding
5.3.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
5.4.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 9 juli 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 oktober 2024. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 39 maanden verstreken.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 15 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 27 maanden heeft geduurd en daarmee 21 maanden te lang, komt de volledige overschrijding voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten.
6.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [2] , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.193 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.