ECLI:NL:RBZWB:2024:6877
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en belastingrente door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een V.O.F. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.901, alsook € 12 belastingrente. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2023, waarbij het bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 zijn zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur vertegenwoordigd.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de belastingrente te hoog zijn en dat deze verminderd dienen te worden. Tevens wordt vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag moet worden vastgesteld op € 1.193, en dat de inspecteur de belastingrente dienovereenkomstig moet verminderen. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden met afgerond 15 maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500 voor belanghebbende. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, en de inspecteur wordt veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende.