ECLI:NL:RBZWB:2024:6878

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/10381
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en belastingrente door de rechtbank

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023, waarbij een naheffingsaanslag van € 1.807 en een belastingrentebeschikking van € 12 zijn opgelegd. De rechtbank heeft op 28 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde van Bothof Services B.V. en de inspecteur door twee medewerkers van de Belastingdienst.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de belastingrente te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met bijna 15 maanden is overschreden. De rechtbank kent de belanghebbende een schadevergoeding van € 1.500 toe.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.715 en wijzigt de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig. Daarnaast moet de inspecteur het griffierecht van € 184 en de proceskosten van € 2.998 aan de belanghebbende vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.807 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 12 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam] , verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de belastingrente terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag en de belastingrente te hoog vastgesteld en dienen deze verminderd te worden. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en op een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Mercedes-Benz B-klasse 250 4Matic Business (hierna: de auto) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 25 januari 2017 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
De Rijksdienst voor Wegverkeer (de RDW) heeft op 3 oktober 2019 de CO2-uitstoot vastgesteld op 158 gr/km (NEDC) en de kilometerstand op 30.369 kilometer.
4.2.
Met het oog op de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende aangifte voor de bpm gedaan. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde bpm voor de auto € 1.599. Bij de aangifte is een taxatierapport van [taxateur] gevoegd (het rapport). De netto catalogusprijs bedraagt € 33.315 en de aanwezige opties/accessoires van € 10.663, gebaseerd op de koerslijst Autotelex Pro. Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde van de auto respectievelijk € 63.824, € 11.085 en € 25.295. De taxateur heeft hierop een bedrag van € 16.088 in mindering gebracht om tot een taxatiewaarde (handelsinkoopwaarde) te komen van € 9.207. Volgens het rapport bedragen de totale gecalculeerde reparatiekosten € 16.088.
4.3.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. DRZ heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 67.269, de netto catalogusprijs op € 33.315 en de aanwezige opties/accessoires op € 13.510, de handelsinkoopwaarde vóór schade op € 24.636 gebaseerd op de koerslijst XRay (marge). De schade is door DRZ vastgesteld op € 220 waarvan € 194 (88%) in mindering is gebracht op € 24.636 zodat de handelsinkoopwaarde na schade is vastgesteld op € 24.442. Het bruto historisch Bpm is door DRZ vastgesteld op € 8.239. Verder staat in het rapport van DRZ het volgende vermeld:

Tijdens de controle BPM aangifte hebben wij de volgende bevindingen opgesteld: De CO2 opgave in Autotelex Pro wijkt af van de CO2 opgave van het aangegeven voertuig. Deze Mercedes-Benz B-klasse is af-fabriek met een 135 kw sterke motor afgeleverd. Deze motor is niet in Nederland op de datum 1e toelating leverbaar geweest. Als passend alternatief hebben wij een 155 kw sterke motor gekozen.
4.4.
Naar aanleiding van de bevindingen van DRZ heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd. Daarbij is de verschuldigde Bpm berekend op € 3.405.
4.5.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag is ongegrond verklaard.

Motivering

Waardevermindering wegens schade
5. Belanghebbende heeft ter zitting zijn standpunt ten aanzien van de deskundigheid van DRZ ingetrokken. Belanghebbende is primair van mening dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden omdat bij de hertaxatie ten onrechte nauwelijks schade is gecalculeerd. Belanghebbende wijst verder naar het beleid dat binnen de branche is ontwikkeld ten aanzien van acceptabele gebruiksschade. Ter zitting heeft belanghebbende verder aangevoerd dat de auto pas na 6 dagen geschouwd is door DRZ zodat (een deel van) de schade inmiddels hersteld was.
5.1.
De inspecteur stelt dat de bewijslast ten aanzien van de schade bij belanghebbende ligt en dat de schade op moment van de hertaxatie door DRZ aanwezig moet zijn. Verder is de inspecteur van mening dat, zo al sprake is van een beleid binnen de branche, hij hieraan niet gebonden is.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur is niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld reeds omdat het niet zijn beleid betreft.
Handelsinkoopwaarde in beschadigde staat
5.3.
Subsidiair stelt belanghebbende dat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld moet worden op € 19.661 zodat de naheffingsaanslag dienovereenkomstig verminderd moet worden.
5.4.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat het subsidiaire standpunt van belanghebbende juist is omdat bij het opleggen van de naheffingsaanslag ten onrechte geen rekening is gehouden met de extra leeftijdskorting. Volgens de inspecteur dient de verschuldigde Bpm vastgesteld te worden op € 3.313 zodat de naheffingsaanslag verminderd dient te worden tot € 1.715 exclusief de belastingrente, welke berekening voor dat geval niet inhoudelijk bestreden is. De rechtbank zal dienovereenkomstig oordelen.
Immateriële schadevergoeding
5.5.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
5.6.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 13 juli 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 oktober 2024. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 39 maanden verstreken.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 15 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 27 maanden heeft geduurd en daarmee 21 maanden te lang, komt de volledige overschrijding voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten.
6.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [1] , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.715 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.