Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023, waarbij een naheffingsaanslag van € 1.807 en een belastingrentebeschikking van € 12 zijn opgelegd. De rechtbank heeft op 28 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde van Bothof Services B.V. en de inspecteur door twee medewerkers van de Belastingdienst.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de belastingrente te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met bijna 15 maanden is overschreden. De rechtbank kent de belanghebbende een schadevergoeding van € 1.500 toe.
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.715 en wijzigt de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig. Daarnaast moet de inspecteur het griffierecht van € 184 en de proceskosten van € 2.998 aan de belanghebbende vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.