ECLI:NL:RBZWB:2024:6879

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/2939
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.640, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 28 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de inspecteur niet tijdig de benodigde stukken had ingediend, wat leidde tot een schending van de goede procesorde. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden, omdat een gerechtelijke beoordeling van de juistheid daarvan onmogelijk was door het ontbreken van de stukken.

Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met bijna 30 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en legt de inspecteur verschillende vergoedingen op, waaronder het griffierecht en proceskosten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 april 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.640 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam] , verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient de naheffingsaanslag vernietigd te worden. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De inspecteur heeft aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag is ongegrond verklaard.
4.1.
De rechtbank heeft op 28 juni 2023, naar aanleiding van het beroep van belanghebbende, de inspecteur verzocht om binnen vier weken de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken en om desgewenst een verweerschrift in te dienen. Op 14 september 2023 heeft de rechtbank de inspecteur een herinnering gestuurd voor de voornoemde stukken. Met dagtekening 17 juni 2024 is de inspecteur uitgenodigd om op 28 september 2024 zitting te verschijnen.
4.2.
De rechtbank heeft op 23 augustus 2024 telefonisch contact opgenomen met de inspecteur en hem geïnformeerd dat de op zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift niet ontvangen zijn. Met dagtekening van 23 augustus 2024 heeft de inspecteur een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Deze stukken zijn op 26 augustus 2024 door de rechtbank ontvangen.

Motivering

Naheffingsaanslag
5. Belanghebbende heeft zicht op het standpunt gesteld dat het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken te laat zijn ingediend zodat zij geen tijd heeft gehad om hier kennis van te nemen en hierop adequaat te kunnen reageren. Zij wenst geen verder uitstel en wenst dat de rechtbank een beslissing neemt.
5.1.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat een collega de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verweerschrift in september 2023 misschien verzonden heeft of dacht te hebben verzonden, maar dat van deze verzending geen stukken voorhanden zijn. Verder heeft de inspecteur de rechtbank verzocht om een uitspraak te doen en de zaak niet aan te houden om opnieuw op zitting te plannen. Als het nodig is, gaat de inspecteur in hoger beroep.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur geen bewijsstukken heeft aangedragen dat de stukken wel degelijk zijn verzonden aan de rechtbank – en de fout dus bij de rechtbank ligt - hetgeen gelet op het belang daarvan, verwacht mag worden. De rechtbank komt zonder nadere uitleg of stukken dan tot de vaststelling dat ondanks het daartoe strekkende en herhaalde verzoek van de rechtbank, de inspecteur (in ieder geval) niet tijdig de zaakstukken heeft overgelegd.
5.3.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om, ook gelet op de belangen van belanghebbende om de procedure niet nog langer te laten duren, de zaak aan te houden. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door de zaakstukken pas eerst twee dagen voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank te verzenden en zal die stukken als zijnde tardief ingebracht buiten beschouwing laten. Dan komt de rechtbank tot de conclusie dat de op de zaak betrekking hebbende stukken vrijwel integraal niet aanwezig zijn wat een schending is van artikel 8:42 van de Awb. De gevolgtrekking die de rechtbank geraden voorkomt [1] is om de naheffingsaanslag te vernietigen nu een gerechtelijke beoordeling van de juistheid daarvan in verregaande mate onmogelijk is door het ontbreken van de stukken.
Immateriële schadevergoeding
5.4.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
5.5.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 19 april 2022 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 oktober 2024. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 30 maanden verstreken.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 6 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 13 maanden heeft geduurd en daarmee 7 maanden te lang, komt de volledige overschrijding voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten.
6.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [2] , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:31 van de Awb.
2.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.