In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over een huurovereenkomst tussen Stichting Casade en huurders die een huurachterstand van meer dan vier maanden hebben laten ontstaan. De eisende partij, Casade, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, met een veroordeling tot betaling van de huurachterstand en bijkomende kosten. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verhuurder de huurders niet onmiddellijk uit de woning wilde zetten, maar het vonnis als drukmiddel wilde gebruiken om ervoor te zorgen dat de huurders zich aan afspraken met hun bewindvoerder houden. De huurders erkenden de huurachterstand, maar voerden aan dat zij in een moeilijke financiële situatie verkeerden door persoonlijke omstandigheden, waaronder een letselschadezaak. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand van € 3.867,68 voldoende grond bood voor ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter benadrukte dat, ondanks de moeilijke omstandigheden van de huurders, de verhuurder niet verplicht was de huurovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft de vorderingen van Casade toegewezen, inclusief de ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand, en heeft de huurders een termijn van veertien dagen gegeven om de woning te verlaten. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van Casade toegewezen.