ECLI:NL:RBZWB:2024:6911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/409199/ FA RK 23-2102
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en wijziging van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag met betrekking tot minderjarigen

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een echtscheidingszaak tussen een man en een vrouw, waarbij de man als verzoeker en de vrouw als verweerster optraden. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het verzoek van de vrouw om het eenhoofdig gezag over de minderjarigen toegekend. De zaak betreft twee minderjarigen, geboren in 2022 en 2023, en de rechtbank heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders als zij gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen. De man heeft ervoor gekozen om geen contact met de kinderen te hebben, wat de rechtbank als een belangrijke factor heeft meegewogen in haar beslissing. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de man niet in staat is om op een gedegen wijze invulling te geven aan zijn gezag, gezien zijn afstand van de kinderen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de vrouw voortaan alleen met het gezag over de kinderen wordt belast. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaak-/rekestnummer: C/02/409199/ FA RK 23-2102
beschikking betreffende echtscheiding d.d. 8 oktober 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
verzoeker,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld, kantoorhoudende te Bergen op Zoom,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
verweerster,
advocaat: mr. S.M.E. van Fraaijenhove, kantoorhoudende te Breda,
over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als informant aan:
de Stichting Jeugdbescherming Brabant
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).
gevestigd in Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: - de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 8 februari 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- het rapport van de Raad van 26 april 2024;
- de brief van mr. Bronsveld van 23 juli 2024, met bijlage;
- de brief van mr. van Fraaijenhove van 16 augustus 2024, met bijlagen.
1.2
De zaak is nader mondeling behandeld op de mondelinge behandeling van 29 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. De vrouw is een gedeelte van de mondelinge behandeling bijgestaan door een tolk in de Engelse taal via een telefonische tolkdienst. Tevens waren aanwezig twee vertegenwoordigers van de GI alsmede een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 februari 2024 is de beslissing op de verzoeken van partijen aangehouden en is de Raad opdracht gegeven tot het doen van een onderzoek. In diens rapport van 26 april 2024 adviseert de Raad dat er moet worden gewerkt aan contactopbouw tussen de man en de minderjarigen. De grootste belemmering is het feit dat ouders niet met elkaar communiceren. De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd omdat ze al langere tijd geen contact met hun vader hebben. De strijd tussen de ouders is zo hoog dat de man zich uit het leven van de kinderen terugtrekt. De Raad adviseert het verzoek omtrent de zorg- en contactregeling aan te houden voor de duur van 9 maanden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening en de ontwikkelingen in de komende maanden. Daarnaast adviseert de Raad het gezag niet te wijzigen. Kijkend naar de zorgen en krachten en deze tegen elkaar afgewogen ziet de Raad op dit moment geen onaanvaardbaar groot risico dat de kinderen het in stand laten van het gezamenlijk gezag dusdanig klem of verloren zullen raken tussen de ouders. De Raad overweegt dat de last van het mede uitoefenen van het gezag door de man relatief gezien voor de vrouw niet zo zwaar is. De man stelt de opvoeding en de beslissingen van de vrouw ook niet ter discussie. Bovendien verwacht de Raad dat de ouders met behulp van hulpverlening kunnen werken aan de invulling van het gezamenlijk gezag. De Raad heeft het onderzoek uitgebreid met een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel.
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 15 mei 2024 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI tot en met 15 september 2024.
2.3
Bij brief van 16 augustus 2024 heeft de vrouw haar verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen ingetrokken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek te bepalen dat hij huurder zal zijn van de echtelijke woning, zijn verzoek omtrent de verdeling van de gemeenschap van goederen en zijn verzoek te bepalen dat de vrouw hem een bedrag van € 5.000,- dient te voldoen, ingetrokken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ook de vrouw haar verzoek te bepalen dat zij huurder zal zijn van de echtelijke woning, ingetrokken. Gelet op deze intrekking hoeven deze verzoeken niet meer te worden beoordeeld. De rechtbank zal deze verzoeken dan ook afwijzen.
2.4
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op het verzoek van de man om in het huwelijk van partijen de echtscheiding uit te spreken en op het verzoek van de vrouw te bepalen dat zij voortaan het eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen van partijen uitoefent.
2.5
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de man de keuze heeft gemaakt om afstand te doen van de kinderen. De vrouw zal, als de man op termijn toch weer contact wil met de kinderen, daaraan meewerken. Voor nu wil de vrouw dat de kinderen zich veilig voelen en dat het goed met ze gaat. Ze gunt de kinderen het contact met hun vader maar op dit moment heeft de man een duidelijke keuze gemaakt. Het is in het belang van zowel de kinderen als partijen dat er snel duidelijkheid komt in deze zaak. De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag, dus dat verzoek moet worden toegewezen. Ook als de man niet meer met het gezag over de minderjarigen zal zijn belast zal de vrouw hem van informatie over de minderjarigen blijven voorzien.
2.6
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het juist is dat hij heeft besloten geen contact met de minderjarigen te hebben. Hij heeft dit besluit deels uit verdriet genomen. De man wenst dat de scheiding zo snel mogelijk wordt uitgesproken en dat de vrouw wordt belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen. De advocaat van de man voert aan dat de Raad zich af moet vragen of het wel zinvol is om de ondertoezichtstelling te verlengen. Het zou de man veel waard zijn als er niet nog meer zittingen bij de rechtbank komen waar hij moet verschijnen. Hij heeft een keuze gemaakt en daar moet nu naar gehandeld worden. De advocaat van de man geeft de Raad in overweging mee om het restant van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling dat nog voorligt, in te trekken.
2.7
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het belangrijk is dat kinderen contact hebben met beide ouders. De man heeft echter een standpunt ingenomen en blijft daarachter staan. Hij wil geen contact met de kinderen. De GI heeft geprobeerd om samen met de man te onderzoeken welke mogelijkheden tot contact(herstel) er zouden zijn, zoals inzet van systeemtherapie of het laten plaatsvinden van contact via bellen. De man heeft echter laten weten dat er geen mogelijkheden zijn die onderzocht kunnen worden. De GI vraagt zich af of een ondertoezichtstelling nog wel een meerwaarde heeft op het moment dat de man niet meer met het gezag over de minderjarigen zal zijn belast en aan één van de doelen, toewerken naar contact tussen de man en de minderjarigen, niet meer gewerkt wordt.
2.8
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat er geen draagvlak is voor het advies van de Raad. De keuze van de man om het contact met de minderjarigen te verbreken kan een keuze zijn vanuit verdriet of onmacht. De keuze van de man kan ingekleed zijn door de wens om uit de strijd te stappen. De Raad wijzigt het advies omtrent het gezag niet, maar refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De Raad heeft begrip voor het standpunt van partijen omtrent het restant van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling, waarin de Raad intern overleg heeft gehad, heeft de Raad aangekondigd het restant van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in te zullen trekken.
Echtscheiding
2.9
De rechtbank oordeelt als volgt. De man verzoekt de echtscheiding uit te spreken. Aangezien het verzoek op de wet is gegrond en de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek, zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen.
Wijziging gezag
2.1
Op het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag oordeelt de rechtbank als volgt. Het verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag te belasten wordt toegewezen.
Gebleken is van feiten en omstandigheden die in het belang van de minderjarigen aanleiding geven tot afwijking van het in artikel 1:251 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde uitgangspunt dat de ouders ook na de echtscheiding gezamenlijk het gezag uitoefenen. Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat is voldaan aan de vereisten van artikel 1:251a BW in die zin dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders indien zij het gezag gezamenlijk zullen blijven uitoefenen. De man heeft de keuze gemaakt om het contact met de minderjarigen te verbreken en ziet geen mogelijkheden om dit contact te herstellen. Doordat de man niet betrokken is in het leven van de minderjarigen is hij niet in staat om op een gedegen wijze invulling te geven aan zijn gezag. Bovendien is niet te verwachten dat de situatie binnen afzienbare tijd zal verbeteren nu de man resoluut lijkt in zijn besluit om het contact met de minderjarigen te verbreken. De rechtbank betreurt deze keuze van de man maar is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat de vrouw eenhoofdig met het gezag over de minderjarigen wordt belast. Ingevolge artikel 1:253p BW zal dit pas een aanvang nemen zodra de onderhavige beschikking in kracht van gewijsde is gegaan én de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.11
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Met het wijzen van deze eindbeschikking op grond van artikel 826 lid 1 Rv is de zorgregeling zoals deze in de eerder tussen partijen aanhangig zijnde voorlopige voorzieningenprocedure is vastgesteld, komen te vervallen, nu er in deze procedure geen verzoek tot vaststelling van een zorgregeling is gedaan.
2.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op 5 december 2019 in de gemeente Alphen aan den Rijn met elkaar gehuwd;
3.2
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat het gezag over de minderjarigen
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2022 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2023 te [geboorteplaats] voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
3.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Sumner, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.