ECLI:NL:RBZWB:2024:6912

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/422487 / FA RK 24-2272
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De man en de vrouw, beiden met een affectieve relatie in het verleden, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 15 maart 2024 relevante wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, waardoor de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling. De rechtbank heeft geconstateerd dat de communicatie tussen de ouders is verslechterd en dat zij niet in staat zijn gebleken om samen tot afspraken te komen over de zorgregeling. De rechtbank heeft de zorgregeling gewijzigd, zodat [minderjarige] nu ieder eerste weekend van de maand bij de man verblijft, en de overige weekenden bij de vrouw. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten en om vervangende toestemming voor een vakantie naar Spanje afgewijzen, omdat de man zijn toestemming al had verleend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de nieuwe regeling direct kan ingaan, in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/422487 / FA RK 24-2272
datum uitspraak: 8 oktober 2024
beschikking over wijziging zorgregeling
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden,
over de minderjarige:
-
[minderjarige],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, hierna: [minderjarige]
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
  • het op 13 mei 2024 ontvangen verzoek tot wijziging van de zorgregeling, met bijlagen;
  • het op 26 juni 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
  • het op 20 augustus 2024 van mr. Weermeijer-Patist ontvangen F9-formulier, met bijlagen;
  • het op 21 augustus 2024 van mr. Schoenmakers ontvangen F9-formulier, met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 29 augustus 2024. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, met hun advocaten. een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad uit welke relatie [minderjarige] is geboren.
2.2.
[minderjarige] is door de man erkend.
2.3.
Bij beschikking van 10 februari 2023 van de rechtbank Rotterdam zijn partijen gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.4.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2023 is de vrouw veroordeeld om [minderjarige] onmiddellijk terug te laten verhuizen naar Nederland met oplegging van een dwangsom en met behulp van de sterke arm van justitie en politie om de tenuitvoerlegging te bewerkstelligen.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2024 is het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen afgewezen en is bepaald dat [minderjarige] na de voorjaarsvakantie van 2024 weer bij de vrouw zal gaan wonen. Daarnaast is de navolgende zorgregeling vastgesteld onder gedeeltelijke wijziging van de door het gerechtshof Den Haag op 26 mei 2023 bekrachtigde beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2023: de [minderjarige] zal om de veertien dagen van vrijdag uit school of vrijdagavond tot zondagavond bij de man zijn, en daarnaast op woensdag in de week waarop hij niet het weekend bij de man (of iedere woensdag, als de man dat wil) en de helft van de vakanties.
2.6.
Bij beschikking van het gerechtshof van Den Haag van 15 maart 2024 is de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2024 vernietigd en bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de man heeft. Daarnaast is vastgesteld dat [minderjarige] in het kader van de reguliere zorgregeling bij de vrouw verblijft:
  • ieder weekend van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur;
  • iedere woensdag uit school tot 19.00 uur;
  • de helft van de (school)vakanties en feestdagen, waarbij de ene ouder in de even jaren de eerste keuze krijgt en de andere ouder in de oneven jaren.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 juli 2024 is bij wege van provisionele voorziening bepaald dat [minderjarige] de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man en de laatste drie weken van de zomervakantie bij de vrouw zal zijn.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1
De man verzoekt de beschikking van het gerechtshof Den Haag de dato 15 maart 2024 te wijzigen en de tussen partijen navolgende zorg- en contactregeling als volgt vast te stellen:
  • de vrouw is gerechtigd tot omgang met [minderjarige] gedurende een weekend per 14 dagen van donderdagmiddag na school tot maandagmorgen, waarbij de vrouw [minderjarige] op donderdagmiddag ophaalt en [minderjarige] op maandagmorgen naar school brengt;
  • de vrouw is gerechtigd tot omgang met [minderjarige], in de week waarin geen omgang plaatsvindt, van woensdagmiddag na school tot donderdagmorgen waarbij de vrouw [minderjarige] ophaalt en op donderdagmorgen naar school brengt;
  • de vrouw is gerechtigd tot omgang met [minderjarige] gedurende de helft van alle schoolvakanties;
  • op moederdag en vaderdag zijn de kinderen op de dag zelf bij de man en respectievelijk de vrouw;
  • in de carnavalsvakantie verblijft [minderjarige] in het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw;
  • in de meivakantie verblijft [minderjarige] de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw;
  • in de zomervakantie verblijft [minderjarige] in de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw;
  • in de herfstvakantie verblijft [minderjarige] in 2024 bij de man en in 2025 bij de vrouw;
  • in de kerstvakantie 2024 verblijft [minderjarige] de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw, althans een zorgregeling vast te stellen door de rechtbank in goede justitie te bepalen dan wel een andere beslissing te nemen die de rechtbank geraden acht.
3.2
De vrouw is het niet eens met het verzoek van de man en verzoekt dit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
De vrouw verzoekt zelfstandig:
  • te bepalen dat [minderjarige] op woensdag en van vrijdag tot en met zondag bij de vrouw is, waarbij de man [minderjarige] op woensdag ophaalt bij de vrouw, op zondag brengt de vrouw [minderjarige] naar de man;
  • te bepalen dat de vakantieregeling wordt vastgelegd zoals door de vrouw omschreven in de punten 40 t/m 47 van dit verweerschrift;
  • aan de vrouw een (onbeperkte) toestemming te verlenen, welke toestemming die van de gezaghebbende ouder vervangt, om [minderjarige] met zich mee te nemen op een vakantie naar Spanje in de zomervakantie van 2024 in de periode van 29 juli 2024 tot en met 18 augustus 2024.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De relatie tussen partijen is medio 2019 beëindigd. Na het einde van de relatie van partijen is het Jeugdteam betrokken omdat er spanningen waren tussen partijen. Er is altijd goed contact geweest tussen de man en [minderjarige]. In augustus 2022 mailde de vrouw dat zij met [minderjarige] naar Spanje was vertrokken. Bij vonnis van 17 november 2022 van de rechtbank Rotterdam is er een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vastgesteld. Bij beschikking van 10 februari 2023 van de rechtbank Rotterdam zijn partijen belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] en is de vrouw bevolen om terug te verhuizen naar Nederland. Ook in hoger beroep, bij beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 10 mei 2023, en bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2023 is de vrouw bevolen terug te verhuizen naar Nederland. Uiteindelijk is de vrouw eind juni 2023 met [minderjarige] teruggekeerd naar Nederland.
4.2
Bij beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 25 maart 2024 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man bepaald en is een zorgregeling vastgelegd waarbij partijen moeten overleggen over de verdere uitvoering van de zorgregeling. [minderjarige] verblijft ieder weekend bij de vrouw en dat vindt de man niet haalbaar gelet op de reisafstand. Bovendien wil de man ook in het weekend leuke dingen met [minderjarige] doen en gunt hij het [minderjarige] om in zijn eigen plaats met vriendjes van school in het weekend te kunnen afspreken. Het lukt partijen niet om samen tot een oplossing over de zorgregeling te komen. Ook legt de vrouw op dat [minderjarige] niet meer met de man belt als hij bij haar verblijft. Terwijl [minderjarige] aan de man aangeeft dat hij het juist fijn vindt om met zijn vader te kunnen bellen als hij bij zijn moeder is. Er is sprake van een relevante wijziging van omstandigheden die maakt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling. Ten eerste is de communicatie tussen partijen sinds de uitspraak van het hof nog slechter geworden. Partijen zijn niet in staat gebleken om uitvoering te geven aan de opdracht van het hof om met behulp van mediation met elkaar in overleg te gaan over de zorgregeling. Na de uitspraak van het hof is vast komen te staan dat mediation niet mogelijk is. Daarnaast geeft [minderjarige] aan de man aan dat hij ook graag in het weekend bij de man wil zijn. [minderjarige] vertelt de man dat hij het fijn vindt om ook in het weekend met zijn vriendjes van school te kunnen afspreken. Nog een relevante wijziging van omstandigheden is dat [minderjarige] nog meer klem zit tussen zijn ouders dan dat hij al zat. Als laatste omstandigheid voert de man aan dat blijkt dat de vrouw zich nog steeds niets aantrekt van het feit dat zij de toestemming van de man nodig heeft voor aangelegenheden rondom [minderjarige]. Zo heeft zij zonder toestemming van de man een onderzoek voor [minderjarige] in gang gezet. Dit alles bij elkaar opgeteld levert voor de man een voldoende relevante wijziging van omstandigheden op.
4.3
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De vrouw heeft gedurende haar verblijf in Spanje altijd contact tussen [minderjarige] en de man gestimuleerd. Ook ging [minderjarige] in Spanje naar school en daar was de man van op de hoogte. Ook wist de man waar de vrouw met [minderjarige] verbleef. Er is nooit sprake geweest van gevaar voor [minderjarige] bij de vrouw. De vrouw is langer in Spanje gebleven zodat [minderjarige] en een andere dochter van de vrouw hun schooljaar in Spanje konden afmaken. Het hof Den Haag heeft bij beschikking van 15 maart 2024 een zorgregeling vastgelegd en partijen geadviseerd in mediation te gaan. De man wil echter niet ingaan op voorstellen van de vrouw tot overleg en tot wijziging van de zorgregeling. De beschikking van het hof dateert alweer van 15 maart 2024. De man heeft in die procedure geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw omtrent de zorgregeling en de verdeling van de vakanties. [minderjarige] geeft bij de vrouw aan dat hij het vervelend vindt om telefonisch contact met de man te hebben als hij bij de vrouw verblijft. De vrouw heeft geprobeerd dit aan de man duidelijk te maken maar de man luistert er niet naar. Er is geen sprake van een relevante wijziging van omstandigheden die maakt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling. Mocht de rechtbank de man toch ontvankelijk verklaren dan voert de vrouw verweer tegen wijziging van de zorgregeling. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat de zorgregeling wordt gewijzigd omdat [minderjarige] aan de vrouw aangeeft dat hij het prettig vindt om regelmatig bij haar te zijn. Wel moeten er nadere afspraken worden gemaakt over het halen en brengen van [minderjarige]. Dit moet eerlijker verdeeld worden. De vrouw is het eens met de verzoeken van de man omtrent de herfst-, kerst- en voorjaarsvakantie. Met betrekking tot de zomervakantie is de vrouw het ermee eens dat [minderjarige] de eerste drie weken bij de man en de tweede drie weken bij de vrouw verblijft. De meivakantie loopt in [woonplaats 1] niet gelijk met [geboorteplaats]. De vrouw verzoekt dan ook vast te leggen dat [minderjarige] altijd in de vastgestelde week bij de vrouw verblijft.
4.4
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het lijkt dat [minderjarige] klem zit tussen zijn ouders. Hij ziet dat beide ouders niet met elkaar kunnen communiceren en hij leeft in twee gescheiden werelden. Het is voorstelbaar dat hij de ouder waar hij bij woont, tegemoet komt. Het is niet aan hem om te kiezen of hij contact heeft met de ene ouder als hij bij de andere ouder verblijft. Wat betreft de zorgregeling geeft de Raad aan dat [minderjarige] op basis van de huidige regeling ieder weekend bij de vrouw verblijft, waardoor de man geen ruimte heeft om leuke dingen te doen met [minderjarige]. Partijen hebben de stap naar mediation niet kunnen zetten en de Raad ziet het ook niet dit alsnog gaat lukken. Het is wel belangrijk dat [minderjarige] ook vrije tijd heeft bij zijn vader, zodat de man niet alleen de zorgtaken draagt maar ook vrije tijd met hem kan delen. De Raad weet niet of dat de regeling moet zijn die de man voorstelt, want dan moet [minderjarige] nog meer schakelen doordat hij twee keer per week ’s morgens een uur van tevoren in de auto moet zitten op het moment dat [minderjarige] op de donderdag al naar de man moet gaan. De Raad adviseert vast te houden aan de beslissing van het hof, maar met de kanttekening dat er één weekend in de maand moet zijn waarop [minderjarige] bij zijn vader is. De Raad adviseert dan wel om dat weekend vast te leggen zodat daar geen discussie over tussen partijen kan ontstaan. De Raad acht partijen vanwege hun slechte communicatie niet in staat om daar in onderling overleg afspraken over te maken. Ten slotte adviseert de Raad om het contactmoment tussen [minderjarige] en zijn moeder op de woensdag in stand te laten.

5.De beoordeling

Juridisch kader
5.1
In deze zaak zijn de artikelen 1:253a en 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt. De rechter moet eerst bekijken of de ouders met elkaar afspraken kunnen maken (artikel 1:253a lid 5 BW). De rechtbank stelt vast dat het partijen niet lukt om in onderling overleg tot afspraken over de zorgregeling te komen. Ook tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen niet nader tot elkaar kunnen komen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het verzoek van de man.
5.2
In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens. De rechtbank stelt vast dat er sinds de uitspraak van het hof van 15 maart 2024 sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die maakt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank zal dit toelichten.
Inhoudelijke beoordeling
5.3
De rechtbank stelt vast dat het Gerechtshof Den Haag in de beschikking van 15 maart 2024 het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man heeft bepaald en daarbij een ruime zorgregeling, conform het verzoek van de vrouw, tussen [minderjarige] en de vrouw heeft vastgelegd. De man had geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. De rechtbank stelt ook vast dat partijen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep met elkaar hebben besproken dat zij in onderling overleg met behulp van mediation zullen bekijken welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] is. Dit staat tevens in de uitspraak van het Gerechtshof vermeldt. De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat het partijen niet is gelukt – ongeacht wat de reden daartoe is - om samen in mediation te gaan en andersluidende afspraken te maken. De rechtbank heeft zowel in de procedure omtrent de provisionele voorziening tussen partijen als de onderhavige procedure getracht om partijen nader tot elkaar te brengen maar constateert dat dit niet is gelukt. Om deze reden staat voor de rechtbank vast dat het niet mogelijk is voor partijen om in overleg tot duurzame afspraken omtrent de zorgregeling te komen. Daarnaast is de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de communicatie tussen partijen alleen nog maar meer is verslechterd. Het voorgaande leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat er sprake is van een revelante wijziging van omstandigheden zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek en de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man.
5.4
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat hij contact heeft met beide ouders, maar daar bovenop ook nog vrije tijd met zijn beide ouders kan doorbrengen. Op basis van de huidige zorgregeling die partijen uitvoeren neemt de man doordeweeks de zorgtaken voor [minderjarige] voor zijn rekening en heeft de vrouw met [minderjarige] vrije tijd in het weekend. Dit betekent dat [minderjarige] eigenlijk geen vrije tijd kan doorbrengen in de stad van zijn hoofdverblijfplaats, [woonplaats 1], en de plaats waar hij naar school gaat, terwijl de rechtbank dit wel in zijn belang acht. De rechtbank vindt het dan ook in het belang van [minderjarige] dat de huidige zorgregeling wordt gewijzigd in die zin dat [minderjarige] ook in het weekend vrije tijd met de man kan doorbrengen. De rechtbank zal hierbij het advies van de Raad als uitgangspunt nemen en een zorgregeling vaststellen op basis waarvan [minderjarige] één weekend in de maand bij de man verblijft. De rechtbank vindt op dit moment de stap naar twee weekenden in de maand, zoals door de man is verzocht, te groot.
5.5
Omdat de rechtbank geen vertrouwen heeft dat partijen samen zullen kunnen afspreken welke weekend [minderjarige] bij de vader verblijf, zal de rechtbank tevens ook bepalen welk weekend [minderjarige] bij zijn vader zal verblijven. De rechtbank zal bepalen dat [minderjarige] altijd het eerste weekend van de maand bij de man zal verblijven van vrijdag uit school tot zondagavond 19:00 uur. Het eerste weekend van een maand is het weekend waarin zowel de zaterdag als de zondag in dezelfde maand vallen. De rechtbank laat de huidige contactmomenten tussen [minderjarige] en de vrouw op de woensdagen intact. Dit betekent dat [minderjarige] iedere woensdag uit school tot 19.00 uur bij de vrouw verblijft.
5.6
Op het verzoek van de man tot vaststelling van een regeling met betrekking tot de vakanties en feestdagen oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank zal, het door de vrouw aangevoerde verweer in acht nemende, de volgende regeling vaststellen:
  • in de even jaren verblijft [minderjarige] in de herfstvakantie van vrijdag uit school tot de week erop zondagavond 19.00 uur bij de man en in de oneven jaren van vrijdag uit school tot de week erop zondagavond 19.00 uur bij de vrouw;
  • in de even jaren verblijft [minderjarige] in de carnavalsvakantie van vrijdag uit school tot de week erop zondagavond 19.00 uur bij de vrouw en in de oneven jaren van vrijdag uit school tot de week erop zondagavond 19.00 uur bij de man;
  • in de even jaren verblijft [minderjarige] in de kerstvakantie van vrijdag uit school tot de week erop zaterdagmiddag 12:00 uur bij de man en van zaterdagmiddag 12:00 uur in de tweede week tot de week erop zondagavond 19:00 uur bij de vrouw, en in de oneven jaren van vrijdag uit school tot de week erop zaterdagmiddag 12:00 uur bij de vrouw en van zaterdagmiddag 12:00 uur in de tweede week tot de week erop zondagavond 19:00 uur bij de man;
  • op Moederdag verblijft [minderjarige] van 12:00 tot 19:00 uur bij de vrouw en op Vaderdag van 12:00 tot 19:00 uur bij de man;
  • in de meivakantie verblijft [minderjarige] in de landelijk vastgestelde vakantieweek bij de vrouw van vrijdag uit school tot de volgende week zaterdagmiddag 12:00 uur, en als de andere vakantieweek voor deze week valt van vrijdag uit school tot de volgende week vrijdag uit school, en als de andere vakantieweek na de week dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft, valt van zaterdagmiddag 12:00 uur in de tweede week tot de week erop zondagavond 19:00 uur;
  • in de zomervakantie verblijft [minderjarige] in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vrouw van vrijdag uit school tot drie weken later op zaterdagmiddag 12:00 uur en de laatste drie weken bij de man van zaterdagmiddag 12:00 uur tot drie weken later zondagavond 19:00 uur, en in de even jaren de eerste drie weken bij de man van vrijdag uit school tot drie weken later op zaterdagmiddag 12:00 uur en de laatste drie weken bij de vrouw, van zaterdagmiddag 12:00 uur tot drie weken later zondagavond 19:00 uur.
Partijen dienen zelf met elkaar afspraken te maken over het vervoer van [minderjarige] van en naar de andere ouder.
5.7
De rechtbank zal het zelfstandige verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] op vakantie naar Spanje te gaan in de zomervakantie van 2024, afwijzen nu gebleken is dat de man zijn toestemming voor deze vakantie reeds heeft verleend en de vrouw ook al feitelijk met [minderjarige] op vakantie is geweest. De rechtbank merkt hierover nog op dat de man tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven vanaf nu zijn toestemming voor een vakantie van de vrouw met [minderjarige], zal verlenen. De rechtbank hoopt dat de man deze toezegging gestand doet zodat een op handen zijnde vakantie van de vrouw niet weer tot discussie tussen partijen zal leiden.
5.8
De rechtbank zal het zelfstandige verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten, afwijzen. Nu sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden is de man ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling. Om die reden zal de rechtbank niet afwijken van het uitgangspunt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over (een van) hun kind(eren) gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.
5.9
De rechtbank zal de beslissing omtrent de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
wijzigt de beschikking van het hof Den Bosch van 15 maart 2024 voor zover deze ziet op de zorgregeling en bepaalt dat tussen de man respectievelijk de vrouw en de [minderjarige] de volgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geldt:
  • [minderjarige] verblijft ieder eerste weekend van de maand (als de zaterdag en zondag in dezelfde maand vallen) van vrijdag uit school tot zondagavond 19:00 uur bij de man en de overige weekenden van de maand verblijft [minderjarige] bij de vrouw;
  • [minderjarige] verblijft iedere woensdag uit school tot 19:00 uur bij de vrouw;
  • in de even jaren verblijft [minderjarige] in de herfstvakantie van vrijdag uit school tot de week erop zondagavond 19.00 uur bij de man en in de oneven jaren van vrijdag uit school tot de week erop zondagavond 19.00 uur bij de vrouw;
  • in de even jaren verblijft [minderjarige] in de carnavalsvakantie van vrijdag uit school tot de week erop zondagavond 19.00 uur bij de vrouw en in de oneven jaren van vrijdag uit school tot de week erop zondagavond 19.00 uur bij de man;
  • in de even jaren verblijft [minderjarige] in de kerstvakantie van vrijdag uit school tot de week erop zaterdagmiddag 12:00 uur bij de man en van zaterdagmiddag 12:00 uur in de tweede week tot de week erop zondagavond 19:00 uur bij de vrouw, en in de oneven jaren van vrijdag uit school tot de week erop zaterdagmiddag 12:00 uur bij de vrouw en van zaterdagmiddag 12:00 uur in de tweede week tot de week erop zondagavond 19:00 uur bij de man;
  • op Moederdag verblijft [minderjarige] van 12:00 tot 19:00 uur bij de vrouw en op Vaderdag van 12:00 tot 19:00 uur bij de man;
  • in de meivakantie verblijft [minderjarige] in de landelijk vastgestelde vakantieweek bij de vrouw van vrijdag uit school tot de volgende week zaterdagmiddag 12:00 uur, en als de andere vakantieweek voor deze week valt van vrijdag uit school tot de volgende week vrijdag uit school, en als de andere vakantieweek na de week dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft, valt van zaterdagmiddag 12:00 uur in de tweede week tot de week erop zondagavond 19:00 uur;
  • in de zomervakantie verblijft [minderjarige] in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vrouw van vrijdag uit school tot drie weken later op zaterdagmiddag 12:00 uur en de laatste drie weken bij de man van zaterdagmiddag 12:00 uur tot drie weken later zondagavond 19:00 uur, en in de even jaren de eerste drie weken bij de man van vrijdag uit school tot drie weken later op zaterdagmiddag 12:00 uur en de laatste drie weken bij de vrouw, van zaterdagmiddag 12:00 uur tot drie weken later zondagavond 19:00 uur;
  • waarbij geldt dat partijen in onderling overleg afspraken moeten maken over het vervoer van [minderjarige] van en naar de andere ouder;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sumner en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.