ECLI:NL:RBZWB:2024:6914

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/411618 / FA RK 23-3241 en C/02/416817 / JE RK 23-2186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
  • mr. De Beer
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag van de moeder over minderjarigen en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het herstel van het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, na een periode van ondersteuning en hulpverlening, duurzaam in staat is om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van haar kinderen te dragen. De rechtbank heeft de moeder in haar gezag hersteld, waarbij het belang van de minderjarigen voorop staat. De rechtbank heeft ook het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen toegewezen, met de bedoeling om de hulpverlening te borgen in een vrijwillig kader. De rechtbank heeft overwogen dat de moeder aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt in haar rol als opvoeder en dat de samenwerking met de betrokken hulpverleners positief is verlopen. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling vastgesteld voor een periode van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummers: C/02/411618 / FA RK 23-3241 (
herstel gezag)
C/02/416817 / JE RK 23-2168 (
voorwaardelijk verzoek ondertoezichtstelling)
beschikking van de meervoudige kamer betreffende herstel gezag/voorwaardelijk verzoek ondertoezichtstelling d.d. 10 oktober 2024
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
verzoekster inzake C/02/411618 / FA RK 23-3241;
belanghebbende inzake C/02/416817 / JE RK 23-2168;
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. drs. L. Verheuvel te Middelburg,
tegen
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI), gevestigd te Eindhoven;
belanghebbende in de zaken C/02/411618 / FA RK 23-3241 en C/02/416817 / JE RK 23- 2168,
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
verzoeker inzake C/02/416817 / JE RK 23-2168,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2011, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2012, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als informant is in de procedure C/02/411618 / FA RK 23-3241 betrokken:
[naam]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: mevrouw [naam] ,
advocaat: mr. E. Sijnesael,
thans onttrokken.
Als informant is in de procedure C/02/416817 / JE RK 23-2168 betrokken:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: JBwest.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure met C/02/411618 / FA RK 23-3241 gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
Inzake C/02/411618/ FA RK 23-3241
- de brief van de GI van 31 januari 2024;
- de beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van de GI van 12 april 2024;
- de brief van mr. Verheuvel van 16 april 2024;
- de brief van mr. Verheuvel van 4 september 2024, met bijlage;
Inzake C/02/416817 / JE RK 23-2168
- de beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2024 en alle daarin vermelde
stukken;
  • de brief van de GI van 12 april 2024;
  • de brief van mr. Verheuvel van 16 april 2024;
1.2
Op 10 september 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren nader behandeld. Bij die gelegenheid is verschenen de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Tevens waren aanwezig twee vertegenwoordigsters van de GI en een zittingsvertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
Alhoewel correct opgeroepen zijn mevrouw [naam] en (een vertegenwoordiger van) Jbwest niet verschenen.
1.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hier geen gebruik van gemaakt.

2.De verdere beoordeling

Inzake C/02/411618/ FA RK 23-3241 en C/02/416817 / JE RK 23-2168
2.1
Bij beschikking van 1 februari 2024 heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van de rechtbank in september 2024. De rechtbank heeft overwogen dat de moeder flinke stappen vooruit heeft gezet en haar bewondering uitgesproken voor de wijze waarop de moeder de zorg van de minderjarigen van de ene op de andere dag volledig vorm heeft gegeven. De rechtbank heeft ook overwogen dat het nog te vroeg was om vast te kunnen stellen dat de minderjarigen bij de moeder kunnen opgroeien en de moeder in het gezag kan worden hersteld. Aan de GI is de opdracht gegeven om zicht te houden op het verloop van de ingezette en nog in te zetten hulpverleningstrajecten en om uiterlijk twee weken voorafgaande aan de mondelinge behandeling in september 2024 de in r.o. 4.8 van de beschikking van 1 februari 2024 vermelde stukken in te dienen.
2.2
In de procedure met kenmerk
C/02/411618 / FA RK 23-3241moet de rechtbank nog een beslissing nemen op het primaire verzoek van de moeder om haar in het gezag over de minderjarigen te herstellen en zodoende het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen, alsmede op het subsidiaire verzoek van de moeder om, onder wijziging van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 21 oktober 2022 een omgangsregeling vast te stellen.
2.3
Ook in de procedure met kenmerk
C/02/416817 / JE RK 23-2168moet de rechtbank nu nog een beslissing nemen op het voorwaardelijke verzoek van de Raad, in het geval de rechtbank de moeder in het gezag over de minderjarigen herstelt, de minderjarigen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zeeland voor een periode van acht maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De standpunten
2.4
Bij brief van 12 april 2024 heeft de GI de rechtbank verzocht de verzoeken bij vervroeging te behandelen vanwege gewijzigde standpunten van de GI. De GI heeft de rechtbank bericht dat het standpunt van de GI is veranderd. De samenwerking met de moeder verloopt goed. Ze houdt de GI op de hoogte van wat speelt, stemt af en betrekt de GI waar nodig. De moeder is open over wat er speelt en staat open voor suggesties vanuit de GI. Ze handelt duidelijk en consequent naar de kinderen, ook wanneer zich een escalatie heeft voorgedaan. Het is noodzakelijk dat de kinderen bij de moeder opgroeien omdat zij dan geholpen kunnen worden het verleden te verwerken en vertrouwen te krijgen in volwassenen. Ze moeten hierin ondersteund en bekrachtigd worden door de betrokken hulpverlening. Het behouden van de voogdijmaatregel belemmert dit omdat de moeder momenteel hierdoor niet in staat is om zelf keuzes te maken en haar gezag uit te oefenen. Er is inmiddels ook weer contact met mevrouw [naam] . De GI ziet dat de moeder de kinderen niet bij mevrouw [naam] weghoudt. Zij ziet in en spreekt uit dat mevrouw [naam] belangrijk is voor de kinderen. In samenspraak met de moeder en betrokken hulpverlening is door de GI besloten om het MST-CAN traject op dit moment niet door te zetten. De reden hiervoor is dat er door het gezin onvoldoende gebruik gemaakt kan worden van MST-CAN door de onduidelijkheid en onrust die er heerst. Het doel is om eerst rust terug te laten keren en herstelgesprekken plaats te laten vinden zodat er vanuit deze rust en hopelijk meer vertrouwen wel ruimte ontstaat om intensievere hulpverlening aan te gaan. Het plan voor de komende periode is dat Tien voor Toekomst wordt ingezet ter ondersteuning van het gezin, [minderjarige 2] ondersteuning blijft krijgen bij OpenDoor, [minderjarige 1] in juni 2024 gaat starten met [hulpverlening] en voor beide kinderen gesprekken met een psychiater gaan plaatsvinden. Daarnaast wordt de aandacht gelegd op het herstellen van zaken in het contact met de GI die voor zowel de moeder, de kinderen als andere betrokken partijen voor onrust en wantrouwen hebben gezorgd. De GI is van mening dat de moeder het verdient haar gezag terug te krijgen, maar dat dit ook de enige passende weg voorwaarts is als er wordt gekeken naar het belang van de kinderen. Wel is het helpend voor de moeder dat er een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken. In tegenstelling tot wat eerder naar voren is gebracht is de GI nu wel bereid om deze uit te voeren.
2.5
Bij brief van 16 april 2024 heeft mr. Verheuvel op voornoemde brief van de GI gereageerd. Ook de moeder heeft de rechtbank verzocht de verzoeken zo snel mogelijk mondeling te behandelen. Het is noodzakelijk dat de moeder zo snel mogelijk in haar gezag wordt hersteld, nu ze in het dagelijks leven tegen praktische problemen aanloopt doordat ze dat gezag niet heeft, maar wel de dagelijkse zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] draagt. De moeder stemt ermee in dat de GI de ondertoezichtstelling zal uitvoeren.
2.6
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Er is heel veel veranderd in de situatie ten opzichte van het begin van het starten van deze procedure. Het gaat goed met de jongens, maar ze zijn wel kapot. De moeder hoopt dat zij in het gezag wordt hersteld, zodat ze kan gaan leven in plaats van overleven. De afgelopen jaren hebben de moeder en de kinderen zoveel hulpverleners gezien die allemaal een eigen visie hebben gehad. De moeder en de kinderen hebben behoefte aan rust. Pas als de kinderen rust ervaren kunnen ze toekomen aan het verwerken van hun trauma’s. De moeder erkent dat de kinderen hulp nodig hebben maar op dit moment is hun hoofd nog te vol om op een juiste wijze hulpverlening te kunnen ondergaan. Eerder is ingezet op het starten van een MST-traject maar dat traject is niet doorgezet omdat verkeerde indicaties waren afgegeven vanuit de GI. Dit heeft geleid tot de crisissituatie in februari van dit jaar. De moeder heeft toen gevraagd om dit traject stop te zetten omdat de kinderen anders overvraagd zouden worden. Het gaat nu goed met de kinderen. [minderjarige 2] heeft een goede relatie met zijn vertrouwenspersoon bij OpenDoor en is gestart op het voortgezet onderwijs. De moeder ziet een positieve verandering in zijn gedrag. Eerder kon hij heel agressief worden en de boel kort en klein slaan, maar zijn gedrag is nu positief veranderd. Ook met [minderjarige 1] gaat het beter. De moeder heeft inmiddels weer goed contact met mevrouw [naam] . Als [minderjarige 2] even niet bij de moeder thuis wil zijn dan kan hij naar mevrouw [naam] . Zo heeft hij dat laatst ook gedaan. Hij kon bij haar terecht, is daar blijven slapen en daarna weer thuis gekomen. De moeder heeft dit toen in onderling overleg met mevrouw [naam] afgestemd. De kinderen zijn welkom bij mevrouw [naam] en daar is de moeder blij om. De moeder heeft er vertrouwen in dat de samenwerking met mevrouw [naam] blijft en dat zij de zaken rondom de kinderen zelf met haar kan regelen. De moeder is blij dat ook de samenwerking met de GI is verbeterd. De moeder heeft nu lang genoeg laten zien dat zij duurzaam in staat is om voor de kinderen te zorgen. Zij zorgt nu al sinds juli 2023 voor de kinderen. Bovendien maken de kinderen een groei door in hun ontwikkeling. De moeder voldoet meer dan voldoende aan het wettelijk criterium voor herstel in het gezag. Indien de moeder wordt hersteld in haar gezag over de kinderen, dan is zij het ook eens met de door de Raad verzochte ondertoezichtstelling. Wel is de moeder van mening dat een duur van 6 maanden meer dan voldoende is. Binnen deze ondertoezichtstelling zal dan worden gewerkt aan borging en afsluiting van de betrokkenheid van de GI. De moeder is van mening dat een duur van 8 maanden daarvoor te lang is. De moeder ziet in dat het belangrijk is dat er hulpverlening betrokken is bij de kinderen en zal ook altijd open staan voor inzet daarvan, ook op het moment dat de ondertoezichtstelling zal zijn beëindigd.
2.7
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het klopt dat begin dit jaar door de GI is besloten om het MST-traject niet meer in te zetten. Het is gebleken dat inzet van dit traject teveel vraagt van de moeder en de kinderen. Daarom is besloten dat het eerst belangrijk is om rust te krijgen en om, indien nodig, het MST-traject later in te zetten. Momenteel is [jeugdzorginstelling] betrokken bij het gezin en is IPT ingezet. De intake bij Tien voor Toekomst moet nog plaatsvinden. [minderjarige 2] krijgt hulp vanuit Opendoor. Voor [minderjarige 1] is dat traject afgesloten. [minderjarige 2] is aangemeld bij de psychiater en staat op de wachtlijst. De GI onderzoekt nog of dit traject voor [minderjarige 1] nodig is. [minderjarige 1] ontvangt wel hulp vanuit [hulpverlening] en ondergaat ook een traject van speltherapie. De GI is van mening dat op dit moment alle passende hulp die mogelijk is voor de kinderen, is ingezet. Ook heeft de GI inmiddels weer contact kunnen krijgen met mevrouw [naam] . De moeder en mevrouw [naam] hebben nu rechtstreeks contact met elkaar en dit verloopt goed. De GI is van mening dat de moeder voldoende heeft laten zien dat zij in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Ook heeft zij laten zien dat zij de juiste keuzes maakt in het belang van de kinderen. De GI heeft in meerdere situaties gezien dat de moeder in staat is om dingen rondom de kinderen op te lossen. De GI heeft er vertrouwen in dat de moeder deze positieve lijn doorzet als zij in het gezag is hersteld. Ook vertrouwt de GI erop dat de moeder open zal blijven staan voor hulpverlening en ook daadwerkelijk zal vragen om hulp op het moment dat dat nodig is. De GI werkt momenteel aan het houden van herstelgesprekken tussen haar, de moeder en mevrouw [naam] . De GI vindt het belangrijk dat, indien de moeder in haar gezag wordt hersteld, de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken zodat in die maanden de situatie geborgd kan worden. Het is wel van belang dat de ondertoezichtstelling zo kort mogelijk wordt uitgesproken. De GI heeft ondervonden dat zij niet helpend is in de situatie omdat er sprake is geweest van veel wantrouwen vanuit de moeder in het verleden. De moeder heeft geen vertrouwen meer in de jeugdzorg in het algemeen en gelet daarop is het van belang dat de inmenging van de GI zo kort mogelijk blijft.
2.8
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de moeder de positieve lijn die zij eerder heeft laten zien, is blijven volgen. De Raad is ervan overtuigd dat de moeder de opvoeding van de kinderen zelfstandig vorm kan geven. Zij heeft de samenwerking met de GI en met mevrouw [naam] gezocht en staat open voor de inzet van hulpverlening. De Raad vindt het knap dat de moeder, ondanks haar wantrouwen, toch de samenwerking met de GI heeft opgezocht. De moeder heeft ontzettend hard gewerkt en heeft laten zien dat zij inziet dat het nodig is dat voor de kinderen hulpverlening wordt ingezet. De Raad vertrouwt erop dat de moeder ook straks in het vrijwillig kader hulp zal blijven zoeken en inzetten voor de kinderen. De Raad kan zich voorstellen dat is besloten het traject van MST-CAN niet verder in te zetten. Op dat moment werd het gezin door inzet van dit traject overvraagd. De moeder en de kinderen zijn er nog niet en er moet nog heel wat gebeuren maar de Raad vindt het in het belang van de kinderen dat de moeder nu in haar gezag wordt hersteld. Het stemt de Raad positief dat de huidige GI heeft aangegeven toch bereid te zijn de door de Raad, voorwaardelijk, verzochte ondertoezichtstelling uit te voeren. De huidige GI heeft het beste zicht op wat er nodig is om de situatie te borgen. Door inzet van een andere GI zou er toch weer onnodig tijd verloren gaan. De Raad handhaaft het verzoek van de ondertoezichtstelling voor de duur van 8 maanden, maar kan zich ook voorstellen dat een duur van 6 maanden zal worden uitgesproken.
De inhoudelijke beoordeling
Inzake C/02/411618/ FA RK 23-3241
2.9
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 1:277 lid 1 BW, te weten dat het herstel in het gezag in het belang van de minderjarigen is en de ouder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen. De rechtbank legt dit hierna uit.
2.1
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, blijkt dat de moeder zich de afgelopen periode enorm heeft ingespannen om de rol van opvoeder op zich te nemen. De moeder heeft grote stappen vooruit gezet. Ze heeft actief de samenwerking en het overleg met de GI gezocht en meegewerkt aan de ingezette hulpverlening. De afgelopen maanden heeft de moeder laten zien dat zij de rol van opvoeder ook op de lange termijn volhoudt. Alhoewel de rechtbank daartoe in de tussenbeschikking van 1 februari 2024 heeft overwogen. is inzet van het traject van MST-CAN niet mogelijk gebleken gelet op de te zware wissel die dit traject op de moeder en de minderjarigen, ook volgens de GI, trok. Uit de stukken van de GI en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende dat de minderjarigen bij de moeder de zorg, opvoedvaardigheden en hulpverlening ontvangen en naar verwachting zullen blijven ontvangen die zij, gelet op hun complexe multiproblematiek, nodig hebben. Daarnaast heeft de moeder laten zien dat zij niet alleen een hulpvraag heeft, maar ook daadwerkelijk meewerkt aan inzet van hulpverleningstrajecten via [jeugdzorginstelling] , speltherapie, IPT en [hulpverlening] . Ook zal voor [minderjarige 2] hulp van een psychiater worden ingeschakeld en wordt voor [minderjarige 1] overwogen een dergelijk traject in te zetten. De moeder laat hiermee zien dat zij denkt in het belang van de minderjarigen en daar daadwerkelijk ook naar handelt. Zij zoekt daarbij ook overleg en samenwerking met de hulpverleners die bij haar en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betrokken zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de moeder naar verwachting duurzaam in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen- zij het voorlopig nog met hulp en ondersteuning - , als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen.
2.11
Daarnaast is gebleken dat ook de samenwerking tussen de moeder en mevrouw [naam] weer tot stand is gekomen en dat er inmiddels weer contact plaatsvindt tussen mevrouw [naam] en de minderjarigen. In de tussenbeschikking van 1 februari 2024 heeft de rechtbank nog overwogen dat het zorgelijk is dat mevrouw [naam] geen rol meer heeft in het leven van de minderjarigen, welke zorg er toen mede toe leidde dat de rechtbank de moeder nog niet kon herstellen in haar gezag over de minderjarigen. Inmiddels is gebleken dat deze zorg is weggenomen en dat de moeder zelfstandig in staat is om het contact tussen de minderjarigen en mevrouw [naam] vorm te geven.Uit hetgeen de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht blijkt immers dat de GI maar een beperkte rol heeft gespeeld in het herstel van de samenwerking tussen de moeder en mevrouw [naam] en dat vooral de moeder daar een actieve rol in heeft gespeeld. Moeder en mevrouw [naam] lijken hierin ten behoeve van de minderjarigen een constructieve samenwerking te hebben gevonden.
2.12
De rechtbank gunt het de minderjarigen en de moeder dat er rust en stabiliteit komt en dat de minderjarigen mogen gaan ervaren dat ze bij de moeder kunnen opgroeien. Daarvoor is het noodzakelijk dat de moeder in het gezag over de minderjarigen wordt hersteld, omdat er met deze beslissing eindelijk duidelijkheid voor de minderjarigen, en de moeder, ontstaat. Het herstel van het gezag van de moeder is dan ook in het belang van de minderjarigen. Gelet op de positieve stappen die de moeder de afgelopen maanden heeft gezet en het feit dat zij heeft laten zien dat zij in staat is de zorg voor de minderjarigen duurzaam op zich te nemen, vertrouwt de rechtbank erop dat het de moeder, met behulp van hulpverlening, gaat lukken om de minderjarigen te begeleiden op hun weg naar zelfstandigheid. De rechtbank vindt het positief dat de moeder erkent dat de minderjarigen blijvend hulp nodig hebben en dat zij heeft verklaard dat zij actief zal blijven meewerken aan de ingezette hulpverlening. De rechtbank vertrouwt erop dat de moeder dit zal blijven doen.
2.13
Op grond van de artikelen 1:372 en 1:373, eerste lid BW, wordt de GI waarvan de voogdij eindigt, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan haar opvolger in het bewind, in dit geval de moeder.
2.14
De rechtbank zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid ontstaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
2.15
Op grond van artikel 1:281, eerste lid, sub b en het tweede lid, BW eindigt de voogdij van de GI over de minderjarigen van rechtswege daags nadat deze – uitvoerbaar bij voorraad – verklaarde beschikking is verstrekt of verzonden.
2.16
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
2.17
Op grond van artikel 1:12 lid 1 BW volgt de minderjarige de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent. De moeder zal worden belast met het eenhoofdig gezag. Dat betekent dat de minderjarigen haar woonplaats volgen. Het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen zal dan ook worden afgewezen. Ook het subsidiaire verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling zal, gelet op de beslissing omtrent het gezag, worden afgewezen.
Inzake C/02/416817 / JE RK 23-2168
2.18
Nu de moeder in het gezag over de minderjarigen zal worden hersteld, komt de rechtbank toe aan beoordeling van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
2.19
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad zijn verzoek gewijzigd. De Raad verzoekt nu, in het geval de rechtbank de moeder in het gezag over de minderjarigen herstelt, de minderjarigen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor een periode van acht maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De GI heeft aangegeven bereid te zijn de ondertoezichtstelling uit te voeren. De moeder heeft verklaard geen verweer te voeren tegen dit gewijzigde verzoek van de Raad.
Juridisch kader
2.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
2.21
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu de moeder in het gezag over de minderjarigen zal worden hersteld omdat de rechtbank verwacht dat de moeder duurzaam in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen op zich te nemen, zij hierbij nog wel hulp en ondersteuning zal nodig hebben en dit lange tijd alleen kon in een gedwongen kader is de rechtbank, met alle betrokkenen van oordeel, dat het noodzakelijk is dat de GI de komende maanden, in samenspraak met de moeder, werkt aan het opstellen van een borgingsplan zodat de moeder haar verantwoordelijkheid in het vrijwillig kader kan blijven nemen. In dat borgingsplan moeten duidelijke afspraken neergelegd worden over een warme overdracht aan de hulpverlening in het vrijwillig kader. Gelet daarop en omdat een gedwongen kader eerder contraproductief zal zijn dan helpend zal de rechtbank het verzoek van de Raad toewijzen en de minderjarigen onder toezicht stellen voor de duur van 6 maanden.
2.22
De rechtbank acht een termijn van 6 maanden voldoende voor de GI om in samenspraak met de moeder, te komen tot een borgingsplan. Het restant van het verzoek van de Raad zal dan ook worden afgewezen.
2.23
De rechtbank zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid ontstaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

3.De beslissing

De rechtbank
Inzake C/02/411618/ FA RK 23-3241
3.1
herstelt mevrouw [de moeder] , geboren op [geboortedag 3] 1993 te [geboorteplaats 2] in het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2011 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2012;
3.2
veroordeelt de GI tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de moeder over het gevoerde bewind;
3.3
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
3.4
wijst het meer of anders verzochte af;
Inzake C/02/416817 / JE RK 23-2168
3.5
stelt [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 10 oktober 2024 en tot 10 april 2025;
3.6
wijst het restant van het verzoek af;
Inzake C/02/411618/ FA RK 23-3241 en C/02/416817 / JE RK 23-2168
3.7
verklaart r.o. 3.1, 3.2 en 3.5 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, voorzitter, mr. De Beer en mr. Van Noort, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.