Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verdere verloop van de procedure
- het rapport van de Raad van 30 juli 2024;
- de brief van de GI van 29 augustus 2024, met bijlagen;
- de brief van mr. Van Steenberge van 9 september 2024, met bijlage.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024 een nadere beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de ouders over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig werd bedreigd door de instabiliteit van de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarigen hebben in het verleden heftige gebeurtenissen meegemaakt, waaronder huiselijk geweld en meerdere uithuisplaatsingen, wat heeft geleid tot hechtingsproblemen en een verminderd basisvertrouwen. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de familieband schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarigen en dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomst. De ouders hebben weliswaar aangegeven achter de plaatsing in het gezinshuis te staan, maar de rechtbank achtte dit onvoldoende om het gezag te handhaven. De rechtbank heeft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland benoemd tot voogd over de minderjarigen en de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.