ECLI:NL:RBZWB:2024:6915

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/415337 / FA RK 23-5026
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. De Beer
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van ouders wegens schadelijke voortzetting van de familieband voor de ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024 een nadere beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de ouders over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig werd bedreigd door de instabiliteit van de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarigen hebben in het verleden heftige gebeurtenissen meegemaakt, waaronder huiselijk geweld en meerdere uithuisplaatsingen, wat heeft geleid tot hechtingsproblemen en een verminderd basisvertrouwen. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de familieband schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarigen en dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomst. De ouders hebben weliswaar aangegeven achter de plaatsing in het gezinshuis te staan, maar de rechtbank achtte dit onvoldoende om het gezag te handhaven. De rechtbank heeft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland benoemd tot voogd over de minderjarigen en de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415337 / FA RK 23-5026
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
nadere beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S. van Steenberge te Terneuzen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd in Middelburg,

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van deze rechtbank van 12 maart 2024 en alle daarin vermelde stukken;
  • het rapport van de Raad van 30 juli 2024;
  • de brief van de GI van 29 augustus 2024, met bijlagen;
  • de brief van mr. Van Steenberge van 9 september 2024, met bijlage.
1.2.
Op 10 september 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak nader mondeling behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Hierbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De moeder is juist opgeroepen, maar met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 12 maart 2024 heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de Raad aangehouden in afwachting van een nadere schriftelijke onderbouwing door de Raad. De rechtbank heeft overwogen dat sprake was van recente positieve ontwikkelingen. Geen van de ouders hield gezagsbeslissingen tegen en zij stemmen ermee in dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het gezinshuis opgroeien en dragen ook de emotionele toestemming daartoe uit aan de minderjarigen. De rechtbank achtte het dan ook te vroeg een beslissing te nemen op het verzoek van de Raad. De beslissing op het verzoek is aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling gelegen voor 21 september 2024, nu geen van beide minderjarigen ten tijde van de nieuwe mondelinge behandeling 12 jaar oud is en daarom dus nog niet te hoeven worden gehoord. De Raad is verzocht om uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen mondelinge behandeling een schriftelijke update te geven, met daarin een duidelijk standpunt of kan worden volstaan met het voortzetten van de lichtere maatregelen. Aan de GI is verzocht om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling een schriftelijk standpunt in te nemen over het voorliggende verzoek, onder overlegging van de bezoekverslagen die tot op dat moment beschikbaar zijn.
De standpunten
2.2
Uit het nadere rapport van de Raad van 30 juli 2024 blijkt dat de Raad nog steeds zorgen heeft over de instabiliteit van de moeder. Zij komt met momenten de (bezoek) afspraken met de GI niet na en is niet open over haar relatie en woonruimte. De bezoeken tussen de moeder en de minderjarigen vinden eens in de zes weken plaats en de bezoeken tussen de vader en de minderjarigen eens in de drie maanden. In bezoeken wordt gezien dat de moeder moeilijk kan aansluiten bij de behoeftes van de minderjarigen en hun dingen belooft die ze niet kan nakomen. Ook over de vader maakt de Raad zich zorgen. Hij ontkent de zorgen die bij de minderjarigen spelen en ontkent dat ze trauma’s hebben opgelopen. De vader is passief in het contact met de minderjarigen en lijkt de tijd uit te zitten. Hij heeft een heel andere visie dan de Raad en de hulpverlening op wat nodig is voor de minderjarigen. De minderjarigen maken hun eerste voorzichtige stappen in het hechtingsproces met de gezinshuisouders en dit proces is kwetsbaar en mag niet verstoord raken. De ouders geven emotionele toestemming aan de minderjarigen om in het gezinshuis op te groeien maar geven tegelijkertijd aan dat zij de bezoeken willen uitbreiden. Er is geen rechtstreeks contact tussen de ouders en gezinshuisouders. Alle communicatie verloopt via een derde dus voortzetting van de plaatsing van de minderjarigen in het vrijwillig kader is niet mogelijk. De ouders hebben moeite om de behoeften van de minderjarigen te zien en hun zorgen te erkennen, waardoor een professionele instantie noodzakelijk blijft om de belangen van de minderjarigen te waarborgen. De Raad heeft niet de verwachting dat de ouders de komende tijd stabiel genoeg zullen worden om de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen. De aanvaardbare termijn voor de minderjarigen is inmiddels verstreken. Voor een ongestoorde ontwikkeling naar de volwassenheid en hechting aan de gezinshuisouders is het noodzakelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de mogelijkheid wordt geboden om zich volledig aan de gezinshuisouders te hechten. Dit is alleen mogelijk als zij ook weten waar hun thuis voor de toekomst gaat zijn, dat zij weten waar ze mogen zijn en wie er voor hen gaat zorgen. Ze hebben nu niet veel last van de jaarlijkse verlengingen, omdat zij er nog buiten worden gehouden. Straks zijn ze echter 12 jaar oud en dan kan dit veranderen omdat ze dan op gesprek mogen komen bij de rechtbank. In hun gedrag laten de minderjarigen veel onrust zien op elk vlak en zij zijn opgelucht als ze horen dat ze bij de gezinshuisouders mogen opgroeien. Er moet zoveel mogelijk rust komen omdat anders traumatisering op de voorgrond komt te staan en de minderjarigen onvoldoende tot ontwikkeling kunnen komen. Beëindiging van het gezag van de ouders over de minderjarigen is nodig omdat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen. Zij hebben beiden een zeer belast verleden dat zich kenmerkt door huiselijk geweld, een uithuisplaatsing en daarna diverse overplaatsingen. Zij hebben een zeer beschadigde ontwikkeling waardoor zij hyperalert en continu waakzaam zijn. De jongens zitten in een overlevingsmodus, waardoor het hen minder goed lukt aan ontwikkelingstaken toe te komen. Zij hebben geen ruimte meer voor onrust en onduidelijkheid over hun perspectief. De ouders en de gezinshuisouders hebben geen contact met elkaar. De ouders wensen uitbreiding van omgang en ouders zijn onvoldoende stabiel en in het verleden wisselend gebleken qua beschik- en bereikbaarheid.
Hierdoor is een vrijwillig kader niet passend en te onzeker. Een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing is wat de Raad betreft niet meer passend, omdat de minderjarigen niet meer terug thuis gaan wonen gezien hun ontwikkelingsverloop terwijl dit wel het doel is van deze maatregelen. Bovendien geven deze maatregelen impliciet nog steeds onrust bij de minderjarigen en volwassenen om hen heen, want hun verblijf bij pleegouders wordt dan toch elke keer besproken. De ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen binnen een voor hen aanvaardbare termijn te dragen. Het lukt de ouders onvoldoende af te stemmen op de behoeften, ontwikkeling en (on)mogelijkheden van de minderjarigen. Alle hulpverlening die de afgelopen jaren is ingezet, heeft niet tot de gewenste verandering geleid. De minderjarigen kunnen het niet aan nog langer af te wachten en elke onzekerheid over hun perspectief dient te worden weggenomen. In het belang van de minderjarigen moet de GI met de voogdij worden belast, omdat beide minderjarigen een zorgelijke ontwikkeling doormaken. Eerder zijn zij door hun heftige gedragsproblematiek meerdere malen overgeplaatst van pleeggezin. In het gezinshuis zijn beide minderjarigen zich nu voorzichtig aan het hechten aan de gezinshuisouders, maar dit zijn voorzichtige stappen. Daarnaast hebben de gezinshuisouders geen enkel contact met de ouders. De jeugdbeschermer onderhoudt en voorziet in al het contact met hulpverlening, school, ouders en gezinshuisouders. Het is noodzakelijk dat hier een derde tussen blijft zitten, aangezien ouders instabiel zijn en beide minderjarigen het nodig hebben dat een professionele instantie hun ontwikkeling monitort en waar nodig hulpverlening inzet.
2.3
Uit de brief van de GI van 29 augustus 2024 blijkt dat de GI achter de conclusie van de Raad uit diens rapport van 30 juli 2024 staat. Bij deze brief heeft de GI bezoekverslagen, opgesteld door [dagbesteding] , overgelegd.
2.4
Door en namens de Raad wordt tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het navolgende aangevoerd. Na aanvullend onderzoek door de Raad is gebleken dat het niet mogelijk is om de plaatsing van de minderjarigen bij het gezinshuis in het vrijwillig kader voort te zetten. Het vrijwillig kader is gelet op de verhoudingen tussen de ouders en de gezinshuisouders niet mogelijk. Ook de verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing is daardoor geen geijkte maatregel meer. De minderjarigen hebben behoefte aan duidelijkheid. Het is in hun belang dat het gezag van de ouders over hen wordt beëindigd zodat ze zekerheid ervaren over hun perspectief in het gezinshuis. Het is belangrijk dat de ouders een fijn contactmoment hebben met de minderjarigen. Als blijkt dat de frequentie en de invulling van de huidige bezoekmomenten te belastend zijn voor de minderjarigen dan moet de GI daar kritisch naar kijken.
2.5
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de bezoeken tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] goed verlopen. De vader heeft ook complimenten gekregen over hoe hij de bezoeken voorbereidt en aanpakt. De vader vindt de bezoeken met de jongens wel erg kort. Ook moeten de bezoeken altijd plaatsvinden op kantoor en kunnen ze nooit eens naar buiten gaan. Hij hoopt dat er in de toekomst wat meer afwisseling en creativiteit kan komen rondom de bezoeken. Hij merkt dat de huidige bezoekmomenten teveel vragen van de jongens. Na zijn bezoek met de kinderen vindt het bezoek met de moeder plaats en dat vraagt teveel van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De vader misbruikt zijn gezag niet en houdt gezagsbeslissingen niet tegen. Ook verdiept hij zich in zaken betreffende de kinderen. Wel wil hij goed weten hoe iets zit voordat hij zijn handtekening zet. De Raad en de GI lijken van mening te zijn dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarigen, maar de vader ziet dat niet op die manier. De vader vraagt zich ook af of het wel zo is dat de jongens onduidelijkheid over hun perspectief ervaren. Beide ouders zeggen namelijk constant tegen de kinderen dat ze in het gezinshuis zullen opgroeien. De samenwerking met de gezinshuisouders is vanaf het begin af aan niet goed. Dit is niet alleen aan de vader te wijten. De vader geeft namelijk aan dat er nooit sprake is geweest van een samenwerking. Hij herkent zich niet in het verhaal van de GI rondom de samenwerking. De vader betwist ook dat de kinderen last zullen hebben van de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Een verlenging van deze maatregelen kan immers ook zonder mondelinge behandeling worden uitgesproken. De vader is van mening dat voortzetting van de plaatsing van de jongens in het gezinshuis wel degelijk vanuit het vrijwillig kader kan worden voortgezet. De vader is bereid om te zoeken naar een manier waarop hij met de moeder kan communiceren, bijvoorbeeld via inmenging van een derde. Bij de vader leeft de angst dat zodra zijn gezag over de minderjarigen zal zijn beëindigd, de omgang tussen hen nog minder zal worden dan nu het geval is.
2.6
Door de moeder wordt door haar advocaat naar voren gebracht dat zij positieve stappen vooruit zet. Ze heeft een netwerk rond zich heen verzameld en ontvangt hulp van haar psycholoog en therapeut van verslavingszorg. Ze staat op de wachtlijst voor het huren van een Tiny House. Ook is ze overgestapt op andere medicatie en ook dat doet haar goed. Voorheen durfde ze niet alleen naar buiten te gaan, en nu gaat dat stap voor stap beter. Ze heeft zeker nog hulp nodig, maar pakt alles wel goed op. De bezoekverslagen die de GI heeft overgelegd zijn positief. Er is helemaal niets gedaan in het contact met de gezinshuisouders. Ook heeft er geen uitbreiding plaatsgevonden in de contacten tussen de moeder en de kinderen. Wat de moeder nog moeilijk vindt, is dat zij op de dag van het bezoek zelf pas informatie over de kinderen ontvangt, welke informatie ze tijdens het bezoek direct moet toepassen en uitwerken. De wijze waarop de bezoeken nu zijn ingedeeld en ingericht zijn te belastend voor de kinderen. De moeder vraagt zich af waarom de bezoeken niet gespreid worden over twee dagen zodat de druk voor de kinderen wat minder hoog is. Het is van belang dat de GI samen met de ouders kijkt naar wat het beste is voor de kinderen. Ook de moeder zegt niet tegen de kinderen dat ze niet achter hun plaatsing in het gezinshuis staat. Sterker nog, de moeder geeft aan de kinderen aan dat zij in het gezinshuis mogen opgroeien. Dat weten de kinderen ook. Ook de moeder werkt mee aan de hulpverlening. Een gezagsbeëindiging is dan ook een te verstrekkende maatregel. Ook de moeder is bang dat als haar gezag beëindigd wordt, de omgang met de kinderen minder wordt. De moeder wil blijven vechten voor haar kinderen. De moeder begrijpt niet dat de kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid, want die ervaren ze nu immers al. De moeder verzoekt het verzoek van de Raad dan ook af te wijzen.
De inhoudelijke beoordeling
2.7
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
2.8
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
2.9
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
2.1
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
2.11
Niet is gebleken dat de ouders hun gezag over de minderjarigen misbruiken. Wel is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van de minderjarigen namelijk geschaad als de ouders hun gezag behouden. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging.
2.12
De minderjarigen hebben in het verleden heftige gebeurtenissen meegemaakt en zijn erg kwetsbaar in hun ontwikkeling. Zij hebben veel wisselingen van verblijfplaats meegemaakt en zijn getuige geweest van huiselijk geweld in de situatie bij de ouders. Er is bij hen sprake van diverse trauma’s en zij hebben last van hechtingsproblemen en verminderd basisvertrouwen door het verleden. De minderjarigen hebben gelet op hun verleden meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid omtrent hun perspectief. Alhoewel de rechtbank de verklaringen van de ouders dat zij achter de plaatsing van de minderjarigen in het gezinshuis staan, niet in twijfel trekt, acht de rechtbank het voor de continuering van deze plaatsing van belang dat het gezag van de ouders over de minderjarigen wordt beëindigd. Een enkele toezegging van de ouders daartoe is niet voldoende. Bij de minderjarigen is er geen enkele ruimte en vertrouwen voor voortzetting van het gezag door de ouders. De minderjarigen moeten zeker weten dat zij in het gezinshuis zullen mogen opgroeien en zij hebben de zekerheid nodig dat deze plaatsing niet zal veranderen. Dit kan in de ogen van de rechtbank enkel door een beëindiging van het gezag van de ouders worden bewerkstelligd.
2.13
Daarnaast is gebleken dat er geen enkele communicatie plaatsvindt tussen de ouders en de gezinshuisouders onderling. En dat is naar het oordeel van de rechtbank wel noodzakelijk wil de plaatsing van de minderjarigen bij het gezinshuis in het vrijwillig kader worden voortgezet. Het is van belang dat de gezinshuisouders met de ouders kunnen overleggen over zaken betreffende de minderjarigen. Gebleken is echter dat er sprake is van een moeizame verstandhouding tussen de ouders en de gezinshuisouders en dat niet de verwachting is dat deze verstandhouding op zeer korte termijn verbetert. Ook van constructieve communicatie tussen de ouders onderling is geen sprake. De rechtbank acht de door de vader aangevoerde constructie van overleg niet haalbaar. Voor het op een juiste en gedegen wijze nemen van gezagsbeslissingen over de minderjarigen is het van belang dat de ouders rechtstreeks met elkaar, zonder tussenkomst van een derde, communiceren zodat gezagsbeslissingen geen vertraging oplopen. De ouders zijn dan ook niet in staat om op een juiste wijze invulling te geven aan hun gezag. De ouders zijn ook maar beperkt op de hoogte van het wel en wee van de minderjarigen. Zij krijgen, voorafgaand aan een bezoek, informatie over de minderjarigen zodat zij bij hen aan kunnen sluiten tijdens de bezoekmomenten. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de ouders voldoende op de hoogte zijn van de ontwikkeling van de minderjarigen om op een gedegen wijze gezagsbeslissingen te kunnen nemen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding aan te nemen dat dit op een korte, aanvaardbare termijn verbetert. Behoud van de ouders in hun gezag over de minderjarigen en dus voortzetting van de familieband zal dus schadelijk zijn voor de ontwikkeling van de minderjarigen.
2.14
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders over de minderjarigen moet worden toegewezen.
2.15
De rechtbank benadrukt dat ondanks dat het gezag van de ouders over de minderjarigen zal worden beëindigd, zij de ouders van de minderjarigen blijven. De rechtbank hoopt dat de beëindiging van het gezag de ouders rust brengt en dat er zo meer focus kan komen op de invulling van het contact en de bezoeken tussen de ouders en de minderjarigen. De rechtbank ziet ouders die heel veel van hun kinderen houden en die heel hard aan het werk zijn. De rechtbank hoopt dat de ouders, ondanks deze beslissing, hard aan zichzelf blijven werken om zo stabiele ouders voor de minderjarigen te kunnen zijn waar ze tijdens de omgangsmomenten op kunnen bouwen. De rechtbank begrijpt de wens van de ouders omtrent (uitbreiding van) het contact met de minderjarigen. De rechtbank geeft de GI de opdracht mee om te kijken naar een eventuele herziening van de contactmomenten en om te blijven investeren in de samenwerking met de ouders en in de samenwerking tussen de ouders en de gezinshuisouders.
2.16
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de minderjarigen komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De Raad adviseert de GI met de voogdij te belasten. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij te aanvaarden. Geen van de belanghebbenden heeft bezwaren geuit tegen dit advies van de Raad. De rechtbank zal de GI dan ook belasten met de voogdij over de minderjarigen. De GI kan dan de belangrijke beslissingen over de minderjarigen nemen en zaken voor hen regelen, waaronder het verbeteren van de samenwerking tussen de ouders en de gezinshuisouders en de invulling van de bezoeken.
2.17
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW worden de ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarigen, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in dit bewind.
2.18
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
2.19
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 3] 1981 te [geboorteplaats 2] en van [de vader] , geboren [geboortedag 4] 1984 te [geboorteplaats 3] over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats 1] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 1] ;
3.2
benoemt tot voogd over genoemde minderjarigen: Stichting Jeugdbescherming west Zeeland te Middelburg;
3.3.
veroordeelt de ouders tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogd over het gevoerde bewind;
3.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, voorzitter, mr. De Beer en mr. Hendriks, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.