ECLI:NL:RBZWB:2024:6916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/422345 / FA RK 24-2209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Dijkman
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 september 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, met als argument dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de huidige gezagsverhouding. De moeder is het niet eens met dit verzoek en heeft verzocht om afwijzing, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds 2022 uit huis is geplaatst, veel last heeft van de gezagsbeslissingen van zijn moeder, die vaak te laat of niet worden genomen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gesteldheid van de minderjarige en zijn wens om duidelijkheid te krijgen over zijn gezagspositie. De rechtbank heeft besloten het gezag van de moeder te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als voogd aan te stellen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarige direct kan profiteren van de nieuwe situatie.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/422345 / FA RK 24-2209
datum uitwerking: 7 oktober 2024
uitwerking verkorte beschikking d.d. 17 september 2024
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige],geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
Aan de moeder is als advocaat toegevoegd mr. F. Pool te Rotterdam.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 3 mei 2024 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen;
- de bereidverklaring van de GI van 3 mei 2024;
- de aanvullende rapportage van de Raad van 2 september 2024;
- het e-mailbericht van de GI van 23 augustus 2024;
- het op 10 september 2024 ontvangen verweerschrift.
1.2.
Op 13 september 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Pool;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad.
Aan mevrouw [naam] , begeleidster van [minderjarige] , is bijzondere toestemming verleend om een gedeelte van de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Aan twee begeleidsters van moeder is bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
Opgeroepen, maar niet verschenen is:
- de vader.
1.3
Voor deze mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de meervoudige kamer met [minderjarige] gesproken over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de meervoudige kamer samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is op 17 september 2024 een verkorte beschikking gegeven. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 januari 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 20 januari 2025.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 juli 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. Die machtiging is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 20 januari 2025.
2.4
Op grond van de voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij [jeugdorganisatie] .

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en adviseert daarbij de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] .
3.2
De moeder is het niet eens met het verzoek van de Raad en verzoekt dit verzoek af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder de beslissing op het verzoek van de Raad aan te houden in afwachting van het verloop van de hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige] is sinds 8 juli 2022 uit huis geplaatst en verblijft op een groep van [jeugdorganisatie] . [minderjarige] heeft momenteel geen contact met zijn vader, moeder en [de broer] en daar ondervindt hij last van. Hij heeft meerdere verlieservaringen gekend in het contact met zijn ouders. [minderjarige] heeft het gevoel dat zijn moeder gezagsbeslissingen tegenhoudt en hij heeft behoefte aan duidelijkheid over de gezagspositie van zijn moeder. Voorheen had [minderjarige] een aantal uur per twee weken contact met zijn moeder. Deze regeling wordt echter niet meer uitgevoerd vanwege een discussie tussen de moeder en [minderjarige] over Lego die [minderjarige] mee naar huis zou hebben genomen. [minderjarige] wil graag beter contact met zijn broer [de broer] , maar dat komt niet van de grond. De Raad maakt zich zorgen over de psychische gesteldheid van [minderjarige] . Zo liet hij bij binnenkomst bij [jeugdorganisatie] afwijkend gedrag zien en is een behandeling vanuit Emergis ingezet. De afgelopen maanden heeft [minderjarige] positieve stappen vooruit gezet, maar hij ervaart nog steeds veel hinder van de gezagspositie van zijn moeder. Zo frustreert de moeder gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige] , waaronder een behandeling bij de orthodontist. De moeder is niet in staat om de zorg voor [minderjarige] te dragen. Er is sprake van een zeer moeizame samenwerking tussen de GI en de moeder en de moeder legt de schuld bij anderen en niet bij haarzelf neer. De moeder stemt niet in met hulpverlening dus hulpverlening komt niet van de grond. Zo is er geprobeerd een MST-traject in te zetten, maar de moeder stemde niet in met dit traject. De moeder vertraagt gezagsbeslissingen die moeten worden genomen. Wanneer de verantwoordelijkheid bij haar wordt neergelegd onderneemt ze geen actie. Zo ook in het contact met haar kinderen [minderjarige] en [de broer] . Er zijn zorgen over het alcoholgebruik van de moeder en de onhygiënische thuissituatie bij de moeder. De moeder accepteert haar aandeel in de reden van de uithuisplaatsing van haar kinderen niet en is van mening dat er niets mis is met de taakverdeling die er was tussen haar en de kinderen. Ze externaliseert de zorgen en houdt de parentificatie en symbiotische relatie tussen haar en de kinderen in stand. De moeder blijft een houding aannemen waarmee zij zorgt voor een loyaliteitsconflict tussen haar beide kinderen. Een gezagsbeëindigende maatregel ten behoeve van [minderjarige] is de enige passende maatregel. Dit bestendigt de huidige situatie van [minderjarige] bij [jeugdorganisatie] en kan bijdragen aan de duidelijkheid richting de moeder. De Raad heeft de hoop dat als de feitelijke situatie overeenkomt met de situatie op papier, een zekere weerstand bij [minderjarige] richting de moeder zal afnemen. Dit omdat [minderjarige] het de moeder kwalijk neemt dat dingen niet geregeld kunnen worden door gebrek aan haar medewerking. Als de toestemming van de moeder voor dingen niet meer nodig is dan is die frustratie wellicht minder aanwezig en zo kan er mogelijk ruimte bij [minderjarige] ontstaan voor een andere kijk op de moeder. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat hij een zeer belast verleden heeft en niet toekomt aan zijn eigen ontwikkeling. [minderjarige] blijft last houden van de visie en de houding van zijn moeder met betrekking tot zijn ontwikkeling en de zorgen die er liggen. De moeder van [minderjarige] is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen, doordat de moeder de zorgen die er liggen ontkent en in toenemende mate [minderjarige] verantwoordelijk houdt voor de ontstane situatie. Diverse vormen van hulpverlening hebben geprobeerd om samen met de moeder te werken aan inzicht in de zorgen en daarmee tot een verandering van de situatie, maar dit heeft niet geleid tot een verandering van de situatie. De situatie lijkt zich juist alleen maar meer te verharden sinds [minderjarige] zelf het besluit heeft genomen dat het voor hem beter is om niet meer terug naar de moeder te gaan. De Raad adviseert na de beëindiging van het gezag de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] . De GI is de instelling die het meest op de hoogte is van de situatie rondom [minderjarige] en kan hem het beste ondersteunen in de te zetten stappen. Er is op dit moment geen sprake van een zodanig contact tussen vader en [minderjarige] dat onderzocht moet worden of hij beslissingen over [minderjarige] moet kunnen nemen. [minderjarige] heeft zelf aangegeven te willen dat mevrouw [naam] van [jeugdorganisatie] belast wordt met de voogdij. Zij heeft hierover gesproken met [minderjarige] en aangegeven het in het belang van [minderjarige] te vinden dat een neutrale partij beslissingen over hem kan nemen zodat mevrouw [naam] zich kan blijven focussen op de ondersteuning van [minderjarige] . Om deze reden vindt de Raad het niet passend om de voogdij bij mevrouw [naam] te beleggen.
4.2
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er sinds kort weer omgang plaatsvindt tussen haar en [minderjarige] . [minderjarige] is wisselend in zijn standpunt omtrent het gezag van zijn moeder. Hij wil niet dat het gezag van zijn moeder over hem wordt beëindigd. De moeder wil dat [minderjarige] op korte termijn ook weer bij haar komt wonen, net als [de broer] . In de thuissituatie bij de moeder is IPT ingezet en dit verloopt goed. De moeder zet zichtbaar stapjes vooruit. Ook heeft de moeder inmiddels hulp van Zeeuwse Gronden en van Meer voor het huishouden voor haar huishouden. Ook ondergaat de moeder ambulante thuisbegeleiding van Emergis. Er is nooit ingezet op thuisplaatsing van [minderjarige] bij haar en ook zijn haar opvoedvaardigheden niet onderzocht en dat is volgens de moeder niet juist. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is nog niet verstreken. Pas als een minderjarige in onduidelijkheid over zijn opgroeiperspectief verkeert kan door middel van een gezagsbeëindiging verdere schade in zijn ontwikkeling worden voorkomen. En daarvan is in dit geval geen sprake. [minderjarige] weet dat hij op de huidige groep kan blijven en de moeder straalt dit ook naar hem uit. [minderjarige] verkeert dan ook niet in onzekerheid over zijn perspectief en dus is niet voldaan aan de vereisten die het EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Het zou voor de moeder alles betekenen als haar gezag over [minderjarige] in stand blijft. Zij werkt geen gezagsbeslissingen van de GI tegen. Als de GI haar toestemming vraagt voor bepaalde zaken die rondom [minderjarige] moeten worden geregeld dan zal zij haar toestemming verlenen. Wel is het zo dat de moeder dan wel fatsoenlijk op de hoogte gehouden wil worden waarom een bepaalde beslissing nodig is. En daarin schiet de GI nog al eens tekort. Dat wordt vanuit de GI dan gezien als moeilijk doen, terwijl het de moeder er alleen maar om te doen is om meer informatie te krijgen over waarom een bepaalde handeling nodig is. Als het verzoek van de Raad toch wordt toegewezen en het gezag van de moeder over [minderjarige] wordt beëindigd dan voelt dat voor de moeder als falen.
4.3
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige] al langere tijd aangeeft dat hij graag wil dat het gezag van de moeder over hem wordt beëindigd. Hij ervaart stress in de situatie dat zijn moeder beslissingen over hem moet nemen, want dat gaat vaak niet goed. Hij woont al 2 jaar op de groep van [jeugdorganisatie] en nog steeds heeft de moeder de tandarts en de huisarts voor [minderjarige] niet geregeld. De GI ziet dat de moeder goed voor [minderjarige] wil zorgen, maar dit, vanwege persoonlijke problematiek, niet kan. De moeder geeft ook vaak niet thuis als de GI contact met haar wil opnemen. Zo is ze nauwelijks aanwezig bij netwerkberaden en op een verzoek van [minderjarige] om een keer bij hem op de groep te komen kijken heeft ze ook niet gereageerd. Dit was zeer teleurstellend voor [minderjarige] . De betrokken jeugdbeschermer heeft [minderjarige] gezien vlak nadat hij bij de moeder uit huis werd geplaatst. Toen was het een zwaar verwaarloosde jongen die zich heel erg terugtrok. Hij verstopte zich in zijn haar en zijn capuchon. Het gaat nu veel beter met [minderjarige] . Hij ziet er verzorgd uit, en hij is fysiek ook gegroeid. Hij is duidelijk gegroeid in zijn ontwikkeling en weet goed wat hij wil. Wel heeft hij moeite met praten over zijn familie of over relaties onderling. De wens bij [minderjarige] dat het gezag van zijn moeder over hem wordt beëindigd gaat zo diep dat hij zich fel heeft verzet tegen een mogelijke verplaatsing van de mondelinge behandeling. [minderjarige] heeft echt op korte termijn duidelijkheid nodig over de vraag of het gezag van zijn moeder over hem wordt beëindigd. Hij heeft zelfs gezegd dat hij zichzelf of een ander wat aandoet als de beslissing nog langer wordt uitgesteld.
4.4
Mevrouw [naam] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [minderjarige] graag vooruit wil in zijn ontwikkeling, maar dat hij het gevoel heeft dat hij stil blijft staan zo lang zijn moeder het gezag over hem behoudt. [minderjarige] merkt bij zichzelf dat hij stagneert in zijn ontwikkeling. Hij wil graag contact met zijn moeder, maar hij wil niet dat zij nog langer gezagsbeslissingen over hem neemt. De moeder regelt de zaken voor [minderjarige] ook niet goed, of te laat. Hij weet zich momenteel geen raad met dingen doordat hij stress ervaart vanwege deze procedure. [minderjarige] heeft gezegd dat als de beslissing omtrent het gezag nog langer wordt aangehouden hij zichzelf of een ander wat aan gaat doen. Mevrouw [naam] verwacht niet dat hij dat echt zal gaan doen, maar het zegt veel dat hij deze uitingen doet. [minderjarige] is ontzettend gegroeid sinds hij op de groep bij [jeugdorganisatie] verblijft en hij gaat nog steeds met stapjes vooruit. [minderjarige] wil dan ook heel graag op de groep van [jeugdorganisatie] blijven.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
5.2
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
5.4
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.5
Niet is gebleken dat de moeder haar gezag over [minderjarige] misbruikt. Wel is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van de minderjarige namelijk geschaad als de moeder haar gezag behoudt. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging.
5.6
Gebleken is dat [minderjarige] veel last ervaart van het feit dat zijn moeder het gezag over hem uitoefent. Zowel in het gesprek met de voorzitter van de meervoudige kamer als ook meermalen bij de GI en op de groep van [jeugdorganisatie] heeft [minderjarige] aangegeven dat hij niets liever wil dan dat het gezag van zijn moeder over hem wordt beëindigd. [minderjarige] ervaart veel stress vanwege het feit dat zijn moeder formeel de gezagsbeslissingen over hem moet nemen, omdat hij heeft ervaren dat zijn moeder deze beslissingen niet, of veel te laat neemt. [minderjarige] voelt zich goed op de groep en wil stappen vooruitmaken. Naar zijn beleving lukt dat niet als zijn moeder haar gezag over hem behoudt. Zijn leven staat op pauze, zegt hij zelf. [minderjarige] ervaart zoveel last van het feit dat zijn moeder het gezag over hem uitoefent dat hij zelfs uitingen heeft gedaan zichzelf of een ander iets aan te gaan doen als er niet snel duidelijkheid komt over beëindiging van het gezag van zijn moeder over hem. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [minderjarige] niet verder komt in zijn ontwikkeling als de moeder haar gezag over hem behoudt en dat hij dan in zijn ontwikkeling wordt geschaad.
5.7
Daarnaast is gebleken dat de moeder in het verleden meermalen gezagsbeslissingen niet, dan wel te laat heeft genomen en dat de GI daarop zelf actie heeft moeten ondernemen. Zo heeft de moeder nog altijd niet de huisarts en de tandarts voor [minderjarige] geregeld en heeft zij niet adequaat gehandeld toen er een beslissing moest worden genomen rondom de aanschaf van een beugel voor [minderjarige] . De moeder is op dit moment nauwelijks betrokken in het leven van [minderjarige] . De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er sinds kort weer contact tussen haar en [minderjarige] is. Dit contact is echter nog maar pril en onvoorspelbaar. Doorat de moeder een langere periode niet betrokken is geweest in het leven van [minderjarige] is zij onvoldoende op de hoogte van het wel en wee van [minderjarige] om op een gedegen manier invulling te geven aan haar gezag. Ook op deze wijze zal instandhouding van het gezag van de moeder de ontwikkeling van [minderjarige] schade toebrengen. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] moet worden toegewezen.
5.8
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De Raad adviseert de GI met de voogdij te belasten en de GI heeft zich bereid verklaard de voogdij te aanvaarden. Vanwege de nauwe betrokkenheid van de GI bij [minderjarige] acht de rechtbank de GI het beste in staat om de voogdij over [minderjarige] uit te oefenen. [minderjarige] zelf heeft de wens dat mevrouw [naam] als voogd over hem wordt benoemd. De rechtbank is met de Raad echter van oordeel dat het voor [minderjarige] het beste is als de GI als neutrale partij met de voogdij over hem wordt belast, zodat mevrouw [naam] zich kan blijven focussen op de begeleiding van [minderjarige] . De rechtbank zal de GI dan ook belasten met de voogdij over [minderjarige] .
5.9
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de moeder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van [minderjarige] , veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in dit bewind.
5.1
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
5.11
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1965 te [geboorteplaats 2] , over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ;
6.2
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige: Stichting Jeugdbescherming west Zeeland te Middelburg;
6.3
veroordeelt de moeder tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogd over het gevoerde bewind;
6.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, voorzitter, mr. Dijkman en mr. Hendriks, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.