ECLI:NL:RBZWB:2024:6919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/424899 / KG ZA 24-370
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming van de zorgregeling en benoeming bijzondere curator voor contactherstel tussen moeder en minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 7 oktober 2024 een vonnis gewezen in een kort geding tussen een vrouw en een man, die in het verleden gehuwd zijn geweest en samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw vorderde dat de man de afspraken omtrent het hoofdverblijf van hun oudste kind, [minderjarige 1], en de zorgregeling zou nakomen. De man voerde verweer en vorderde in reconventie een wijziging van de zorgregeling en de kinderbijdrage. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2024 werd duidelijk dat er een ernstige communicatiebreuk tussen de ouders was en dat de kinderen, met name [minderjarige 1], in een loyaliteitsconflict verkeerden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het in het belang van [minderjarige 1] was om een bijzondere curator te benoemen die de belangen van het kind zou behartigen en zou onderzoeken hoe het contact met de moeder hersteld kon worden. De vorderingen van de vrouw werden afgewezen, omdat het niet in het belang van [minderjarige 1] was om de zorgregeling op dat moment te wijzigen. De Raad voor de Kinderbescherming werd verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en de mogelijkheden voor contactherstel. De man kreeg de verplichting tot betaling van kinderalimentatie opgeschort, gezien de huidige zorgsituatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/424899 / KG ZA 24-370
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2024
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. R. Zwamborn te [woonplaats 1] ,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling op 17 september 2024;
- de door mr. Kok tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen mevrouw Peperkamp namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] .
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 24 juli 2018 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat de regelingen uit het door partijen ondertekende ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
2.4.
In artikel 2 van het door partijen op 2 respectievelijk 3 juli 2018 ondertekende ouderschapsplan is bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Partijen zijn in artikel 3.1 van voornoemd ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen die inhoudt dat de minderjarigen in de oneven weken van maandagochtend tot dinsdagochtend en van donderdagmiddag tot zondagavond en in de even weken van dinsdagmiddag tot woensdagavond bij de man verblijven.
2.5.
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.6.
Momenteel voeren partijen een zorgregeling uit op basis waarvan de minderjarigen bij de man verblijven iedere week van dinsdagavond 17.00 uur tot woensdag 19.00 uur en om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man te bevelen de tussen partijen gemaakte afspraken omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en de overeengekomen zorgregeling, zoals omschreven onder randnummer 6 van deze dagvaarding, met onmiddellijke ingang na te komen en hieraan zijn medewerking te verlenen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij daaraan niet voldoet, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen), nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken dat de man nalatig is/blijft aan het door de voorzieningenrechter bepaalde vonnis te voldoen;
- subsidiair de man te bevelen tot medewerking aan een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen (voorlopige) zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] , met onmiddellijke ingang na te komen en hieraan zijn medewerking te verlenen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij daaraan niet voldoet althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen), nadat twee dagen zijn verstreken dat de man nalatig is/blijft aan het door de voorzieningenrechter bepaalde vonnis te voldoen;
- en in alle gevallen de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken ten behoeve van en vooruitlopend op de nog door partijen aanhangig te maken bodemprocedure een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen, ter beantwoording van de vragen omtrent het welzijn van beide kinderen één en ander zoals de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
- de man te veroordelen in de kosten van dit kort geding, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf de dag van betekening van het ten deze vonnis tot aan die der algehele voldoening alsmede in de nakosten die worden begroot op € 131,-, verhoogd met € 68,- aan betekeningskosten in geval van betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf 14 dagen na aanzegging van de nakosten aan gedaagde tot aan de dag der voldoening.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Partijen zijn na hun uiteengaan lang bezig geweest om de in het ouderschapsplan vastgelegde zorgregeling overeen te komen. Op de dag nadat de echtscheidingsbeschikking is gewezen kwam de man al met een verzoek om de zorgregeling aan te passen vanwege zijn werk. De vrouw heeft ingestemd met het verzoek van de man. Momenteel verblijven de kinderen iedere week bij de man van
dinsdagavond 17.00 uur tot woensdag 19.00 uur en om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur. Er is geen communicatie tussen partijen en de kinderen zitten klem tussen de ouders. De man weigert [minderjarige 2] in de omgangsweekenden naar de voetbal in [woonplaats 1] te brengen. Ook zet hij de kinderen honderden meters van de woning van de vrouw en haar partner af als hij ze terug bij de vrouw brengt. De man heeft op 19 april 2023 een bodemprocedure gestart tot wijziging van de zorgregeling waarin hij verzoekt om vaststelling van een co-ouderschapsregeling. In deze procedure heeft de Raad gerapporteerd en zijn partijen verwezen naar een Ouderschap in Overleg-traject. Tussen partijen was overeenstemming bereikt over opbouw van de zorgregeling naar een co-ouderschap maar de man heeft op de mondelinge behandeling in deze procedure op 7 maart 2024 zijn verzoeken ingetrokken. Kort na de beschikking op 14 mei 2024 in deze procedure heeft de vrouw van [minderjarige 1] een brief gekregen waarin hij aangeeft dat hij bij de man wil wonen en dat hij geen enkel contact met de vrouw wil. De vrouw heeft nu al sinds mei 2024 niet of nauwelijks contact met [minderjarige 1] . Ze heeft dan ook een spoedeisend belang bij haar vordering. De man weigert zijn medewerking aan hulpverlening te verlenen en hij stelt zich niet constructief op rondom het contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vrouw. De vrouw vreest dat als er geen uitspraak over de omgang wordt gedaan, het contactherstel met [minderjarige 1] op de lange baan wordt geschoven. De vrouw staat open voor het volgen van welke hulpverlening dan ook om de situatie ten goede te keren.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie en concludeert tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vordert de man bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de beschikking van 24 juli 2018 onder zaaknummer C/02/344084 / FA RK 18-2160, alsmede het ouderschapsplan, zoals tussen partijen gesloten op 2/3 juli 2018 en bekrachtigd door de rechtbank bij beschikking d.d. 24 juli 2018, voor wat betreft de zorgregeling en de kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] , voorlopig te wijzigen c.q. op te schorten c.q. buiten toepassing te verklaren en voorlopig (al dan niet in afwachting van de beslissingen in de bodemprocedure omtrent de zorgregeling) te bepalen:
  • dat [minderjarige 1] wordt toevertrouwd aan de man;
  • de vrouw contact met [minderjarige 1] zal hebben c.q. de zorg over dit kind zal hebben volgens een nader door de hulpverlening te bepalen regeling, danwel een door de rechtbank te bepalen regeling;
  • de man met ingang van 1 juni 2024 geen kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] dient te voldoen aan de vrouw;
  • dan wel een zodanige voorlopige c.q. tijdelijke beslissing te nemen.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer en vorderingen voert de man kort samengevat, het navolgende aan. De man betwist dat hij geen constructieve rol speelt in het contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vrouw. Hij geeft aan [minderjarige 1] aan dat het belangrijk is dat hij contact heeft met zijn moeder, maar [minderjarige 1] wil geen contact met de vrouw. De band tussen [minderjarige 1] en de vrouw is al niet goed en het feit dat de zorgregeling niet werd uitgebreid heeft ertoe geleid dat de bom bij [minderjarige 1] is gaan barsten. Ook de man is van mening dat [minderjarige 1] recht heeft op onbelast contact met zijn moeder. Maar als de man verplicht wordt [minderjarige 1] bij de vrouw te brengen dan loopt [minderjarige 1] gewoon weer terug naar de man. Contactherstel tussen de vrouw en [minderjarige 1] kan dan ook alleen met inzet van hulpverlening. Ook is het van belang dat de Raad een onderzoek doet naar wat nodig is in deze zaak. De man staat namelijk niet achter bepaalde vormen van hulpverlening, zoals SCHIP-therapie. Daarvoor is in het verleden teveel gebeurd tussen de ouders. De man staat wel achter hulpverlening die ziet op bemiddeling tussen [minderjarige 1] en de vrouw. Dat moet professioneel worden begeleid. [minderjarige 1] dwingen om contact te hebben met zijn moeder gaat alleen maar averechts werken. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat hij voorlopig aan de man wordt toevertrouwd. Op dit moment verblijft hij bij de man en het ligt in de lijn der verwachting dat [minderjarige 1] op korte termijn weer naar de vrouw terugkeert. Ook vordert de man opschorting van de door hem te betalen kinderalimentatie aan de vrouw. De vrouw ontvangt alle toeslagen voor [minderjarige 1] terwijl zij momenteel geen kosten voor hem maakt. De man maakt wel kosten voor [minderjarige 1] en dan is het onredelijk dat hij ook nog kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. De vrouw is niet bereid om met de man afspraken over opschorting van de kinderalimentatie te maken en zij heeft het LBIO ook opdracht gegeven de achterstallige alimentatie bij de man te innen. De man is dan ook genoodzaakt te vorderen zijn betalingsverplichting op te schorten.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast.
4.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Het lijkt erop dat [minderjarige 1] , door alle conflicten en de moeizame verstandhouding tussen zijn ouders, ervoor heeft gekozen – overdrachtelijk gesproken - op het eiland van de man te blijven, nu het ouders niet lukt om een brug te bouwen tussen hun beider eilanden. Hiermee lijkt het alsof [minderjarige 1] kiest voor rust. Uit onderzoeken is echter gebleken dat zo’n situatie schijnrust met zich meebrengt. Want het kan niet anders of [minderjarige 1] moet met veel vragen in zijn hoofd rondlopen over hoe het verder moet. Er is al zoveel gebeurd tussen de ouders en meermalen geprobeerd om een hulpverleningstraject in te zetten, helaas zonder resultaat. In het traject van Ouderschap in Overleg is geprobeerd om met de ouders tot afspraken te komen, maar ook dat traject is niet succesvol afgerond. Als gevolg van deze jarenlange stressvolle situatie heeft [minderjarige 1] voor zijn vader gekozen en dat is ontzettend schadelijk voor zijn ontwikkeling. De Raad heeft intern overleg gehad met de gedragswetenschapper die eerder bij deze casus betrokken was. Hoe langer de contactbreuk tussen [minderjarige 1] en de vrouw duurt, hoe moeilijker het contactherstel wordt. Daar maakt de Raad zich ernstige zorgen over. De Raad biedt een onderzoek aan om te kijken hoe deze situatie moet worden opgelost. De Raad betreurt het dat de man niet openstaat voor het volgen van een SCHIP-traject, omdat dit zeer helpend zou kunnen zijn. De Raad overweegt om dit onderzoek uit te breiden met onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel.
In conventie
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Gebleken is dat [minderjarige 1] al sinds mei 2024 geen contact meer heeft met de vrouw. Hij heeft ervoor gekozen om bij zijn vader te verblijven. Met de Raad is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit een zeer zorgelijke situatie is. [minderjarige 1] heeft recht op onbelast contact met zijn beide ouders en het lijkt erop dat hij met deze keuze probeert uit de strijd tussen de ouders te stappen. Het betreurt de voorzieningenrechter dat de ouders niet in staat zijn gebleken te werken aan het wegnemen van het loyaliteitsconflict waar [minderjarige 1] , en zijn jongere broertje [minderjarige 2] , in bevinden. Alhoewel de voorzieningenrechter het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] noodzakelijk vindt dat hij contact met zijn moeder heeft is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is om nu de vorderingen van de vrouw omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling toe te wijzen. Op dit moment is onvoldoende duidelijk wat er voor [minderjarige 1] nodig is om weer contact te hebben met zijn moeder. Als de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw toewijst dan bestaat de kans dat [minderjarige 1] nog meer verhardt in zijn standpunt en zijn moeder blijft afwijzen, hetgeen niet in zijn belang is. Voordat er weer sprake kan zijn van contact tussen [minderjarige 1] en de vrouw moet eerst duidelijk worden wat [minderjarige 1] nodig heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het noodzakelijk is dat een bijzondere curator wordt benoemd die met [minderjarige 1] in gesprek gaat over wat hij nodig heeft om het contact met zijn moeder te herstellen en daaropvolgend ook actie op in te zetten. Ook is het noodzakelijk dat de Raad onderzoek gaat doen naar wat voor [minderjarige 1] nodig is in het contactherstel met zijn moeder. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling afwijzen.
Raadsonderzoek
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het noodzakelijk is dat de Raad ten behoeve van de te starten bodemprocedure onderzoek doet naar het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en de zorgregeling. De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- Past een wijziging van de hoofdverblijfplaats bij de belangen van [minderjarige 1] ?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige 1] ?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang met de moeder en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
De voorzieningenrechter verzoekt de Raad om in voornoemd onderzoek ook de vraag naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel te onderzoeken.
Benoeming bijzondere curator
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de rechtbank, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige terzake, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
4.7.
Gebleken is dat zich in deze procedure met betrekking tot [minderjarige 1] een belangenstrijd in de zin van voormeld artikel voordoet, welke strijd zich toespitst op wat nodig is om het contact tussen [minderjarige 1] en zijn moeder te herstellen. De ouders blijken niet in staat onderling overeenstemming daarover te bereiken, daarbij rekening houdend met de geuite wensen van [minderjarige 1] , zodat er sprake is van een strijd tussen het belang van de ouders en het belang van [minderjarige 1] . Er komt een onderzoek door de Raad maar dit gaat nog enige tijd in beslag nemen. Een bij voorkeur snel contactherstel tussen [minderjarige 1] en zijn moeder is echter dringend gewenst.
4.8.
De voorzieningenrechter acht het dan ook in het belang van [minderjarige 1] dat een bijzondere curator – in elk geval op de korte termijn - zijn belangen behartigt en kan bezien op welke wijze er kan worden gewerkt aan contactherstel tussen de vrouw een [minderjarige 1] . In het bijzonder moet de bijzondere curator bezien of een gesprek tussen de vrouw en [minderjarige 1] tot stand kan worden gebracht. In dit gesprek kan [minderjarige 1] de mogelijkheid worden geboden met de vrouw in gesprek te gaan over de belemmeringen die hij voelt in het contact met zijn moeder. De bijzondere curator dient inzicht proberen te krijgen in de weerstand die [minderjarige 1] heeft ten opzichte van (het contact met) de vrouw. Tevens acht de voorzieningenrechter het geraden dat de bijzondere curator adviseert over de ontwikkelperspectieven, die in het belang van [minderjarige 1] zijn met het oog op zijn toekomst.
4.9.
De ouders hebben aangegeven dat ze kunnen instemmen met het benoemen van een bijzondere curator.
4.10.
Mr. [naam] , advocaat, kantoorhoudende te [plaats] , is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd.
4.11.
De bijzondere curator dient te onderzoeken:
- wat de mogelijkheden voor contact tussen [minderjarige 1] en zijn moeder voor de toekomst;
- wat de werkelijke wensen en behoeften zijn van [minderjarige 1] ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
En vervolgens zo snel mogelijk het contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vrouw zo mogelijk bewerkstelligen, in welke vorm dan ook en daarbij [minderjarige 1] ondersteunen bij het hervatten van dit contact.
4.12.
Voorts kan de bijzondere curator in kaart brengen wat [minderjarige 1] nodig heeft om uit het loyaliteitsconflict, waarin hij kennelijk verkeert, te komen en niet langer last te hebben van de onderlinge strijd, waarin de ouders verkeren.
4.13.
Indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, dan staat het haar eveneens vrij een advies uit te brengen over de benodigde hulpverlening ten behoeve van [minderjarige 1] .
4.14.
Indien de bijzondere curator niet buiten rechte een oplossing bij het contactherstel weet te bereiken, kan zij een advies aan de rechtbank uitbrengen in de vorm van een verslag van bevindingen. Desgewenst kan de bijzondere curator als vertegenwoordiger van de minderjarige een zelfstandig verzoek indienen.
4.15.
De bijzondere curator wordt verzocht gesprekken te voeren met [minderjarige 1] , de vrouw en de man individueel en met wie haar verder zinvol voorkomt op de wijze die de bijzondere curator het beste acht.
4.16.
Het staat de bijzondere curator vrij het onderzoek in te richten zoals haar dat in het belang van [minderjarige 1] lijkt. Voor het uitvoeren van de opdracht is het noodzakelijk dat ouders meewerken aan het onderzoek van de bijzondere curator. Voorts verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek in acht te nemen.
In reconventie
Bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]
4.17.
Omtrent de vorderingen van de man in reconventie oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Met de man is de voorzieningenrechter van oordeel dat het onder de gegeven omstandigheden niet van de man kan worden verlangd om aan de vrouw een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] te blijven voldoen. [minderjarige 1] verblijft immers momenteel bij de man en de man draagt de kosten voor [minderjarige 1] . De vrouw ontvangt, nu het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw is, de toeslagen ten aanzien van [minderjarige 1] . De vrouw heeft deze stellingen van de man niet betwist. Het voorgaande leidt tot een onredelijke situatie. De voorzieningenrechter zal dan ook de betalingsverplichting van de man opschorten tot het moment dat de bodemprocedure op zitting wordt behandeld, dan wel maximaal voor de duur van drie maanden. In de bodemprocedure dient opnieuw te worden gekeken naar de door de man te betalen bijdrage. Indien in de bodemprocedure geen verzoek omtrent wijziging van de door de man te betalen bijdrage wordt gedaan geldt dat de betalingsverplichting van de man wordt opgeschort voor de duur van maximaal drie maanden na datum van dit vonnis en dus tot uiterlijk 7 januari 2025.
4.18.
Omtrent de vorderingen van de man over toevertrouwing van [minderjarige 1] en de zorgregeling oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Op dit moment heeft de voorzieningenrechter te weinig informatie om een beslissing te kunnen nemen op deze vorderingen. Het is nu van belang dat de Raad in diens onderzoek in kaart gaat brengen wat nodig is voor het herstel van contact tussen de vrouw en [minderjarige 1] , wat nodig is bij het hoofdverblijf en of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Bovendien zal de bijzondere curator in haar onderzoek ook zicht proberen te krijgen op wat nodig is voor [minderjarige 1] in het contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vrouw. Op dit moment is nog niet duidelijk of toevertrouwing van [minderjarige 1] aan de man in zijn belang is en welke zorgregeling moet worden vastgesteld. Dit betekent dat de voorzieningenrechter deze vorderingen zal afwijzen.
4.19.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie:
5.1.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, om ten behoeve van en vooruitlopend op de door één van partijen te starten bodemprocedure een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven in r.o. 4.5 vermelde vragen, welk rapport tijdig voorafgaand aan de in die bodemprocedure te plannen mondelinge behandeling dient te worden ingebracht;
5.2.
wijst de overige vorderingen van de vrouw af;
5.3.
benoemt – met inachtneming van het hiervoor overwogene – over de minderjarige
tot bijzondere curator:
mr. [naam] , kantoorhoudende te [plaats] ;
5.4.
verzoekt de bijzondere curator binnen acht weken na heden aan de rechtbank in de te starten bodemprocedure schriftelijk verslag te doen van haar ervaringen en bevindingen en daarbij een standpunt over de verzoeken in te nemen;
In reconventie
5.5.
schort, uitvoerbaar bij voorraad, de verplichting van de man tot betaling van een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] aan de vrouw op met ingang van 1 juni 2024 en tot de dag dat de bodemprocedure op zitting wordt behandeld, en indien in de bodemprocedure geen verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie wordt gedaan tot uiterlijk 7 januari 2025;
5.6.
wijst de overige vorderingen van de man af;
In conventie en in reconventie:
5.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Beer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.