In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de man in detentie verblijft. De vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om te bepalen dat hun minderjarige kinderen, [minderjarige 2] en [minderjarige 1], hun hoofdverblijf bij haar hebben. De man, die in detentie is, voerde verweer en verzocht voorwaardelijk om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij hem te bepalen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek en dat het huwelijk duurzaam was ontwricht, waardoor de echtscheiding werd uitgesproken.
De rechtbank bepaalde dat [minderjarige 1] bij de vrouw zou verblijven, en ook dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf bij de vrouw zou hebben, gezien de detentie van de man. De rechtbank benadrukte het belang van contact tussen de man en de kinderen, en stelde een zorgregeling vast waarbij de kinderen contact kunnen hebben met de man, met betrokkenheid van de hulpverlening. De vrouw trok haar verzoek tot kinderalimentatie in, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. M. de Vlieger, in aanwezigheid van griffier mr. Tillie.