ECLI:NL:RBZWB:2024:6928

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/02406114 FA RK 23-589
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en zorgregeling voor minderjarigen in detentie situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de man in detentie verblijft. De vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om te bepalen dat hun minderjarige kinderen, [minderjarige 2] en [minderjarige 1], hun hoofdverblijf bij haar hebben. De man, die in detentie is, voerde verweer en verzocht voorwaardelijk om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij hem te bepalen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek en dat het huwelijk duurzaam was ontwricht, waardoor de echtscheiding werd uitgesproken.

De rechtbank bepaalde dat [minderjarige 1] bij de vrouw zou verblijven, en ook dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf bij de vrouw zou hebben, gezien de detentie van de man. De rechtbank benadrukte het belang van contact tussen de man en de kinderen, en stelde een zorgregeling vast waarbij de kinderen contact kunnen hebben met de man, met betrokkenheid van de hulpverlening. De vrouw trok haar verzoek tot kinderalimentatie in, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. M. de Vlieger, in aanwezigheid van griffier mr. Tillie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/406114 FA RK 23-589
datum uitspraak: 4 oktober 2024
beschikking over echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof,
en
[de man],
ingeschreven op een briefadres te [plaats 1] ,
feitelijk verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [plaats 2] (PI),
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 7 februari 2023 ontvangen verzoekschrift (met bijlagen);
- het op 15 maart 2023 ontvangen verweerschrift met voorwaardelijk zelfstandig verzoek;
- het op 16 mei 2023 ontvangen verweerschrift op voorwaardelijk zelfstandig verzoek;
- de brieven van mr. Van Hoof van 2 maart 2023 (met bijlage), 1 juni 2023, 12 september 2023, 5 december 2023, 30 april 2024 en 23 augustus 2024 houdende een wijziging van het verzoek (met bijlage);
- de brieven van mr. Van Kerkhof van 1 mei 2023 (met bijlage), 30 mei 2023, 28 september 2023, 16 november 2023, 16 april 2024 en 27 augustus 2024;
- de beschikking van deze rechtbank van 26 april 2023 met zaaknummer C/02/405842 / FA RK 23-446 over een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 5 september 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna te noemen: de Raad). Op de mondelinge behandeling heeft mr. Van Hoof de geboorteakte van [minderjarige 1] overgelegd.
2. De feiten
2.1. Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2021 in de gemeente Tilburg met elkaar gehuwd;
- voorafgaand aan hun huwelijk hebben partijen samen het volgende nog minderjarige kind gekregen:
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2019;
- [minderjarige 2] is door de man erkend en partijen hebben vanaf 30 december 2019 gezamenlijk ouderlijk gezag over hem;
- tijdens hun huwelijk is vervolgens het volgende nog minderjarige kind geboren:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2023;
- partijen hebben de Nederlandse nationaliteit;
- bij de hiervoor genoemde beschikking van 26 april 2023 heeft de rechtbank, samengevat, ten aanzien van [minderjarige 2] een voorlopige zorgregeling vastgesteld. Overwogen is dat partijen hierover bij de Gezinsmanager tot vaste afspraken moeten komen en deze vastleggen in een ouderschapsplan, zodat deze in de echtscheidingsprocedure kunnen worden ingebracht en vastgesteld;
- partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- sinds 10 juli 2024 verblijft de man in detentie.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt nu, samengevat,
- de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
- te bepalen dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
- te bepalen dat de man en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het kader van de zorgverdeling contact en omgang hebben aan de hand van een door de Raad uit te brengen advies daarover;
- beëindiging van de in de beschikking van 26 april 2023 vastgestelde voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige 2] ;
- althans een door de rechtbank in goede justitie te geven beslissing over de zorgregeling.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw. Daarnaast verzoekt hij bij wijze van voorwaardelijk (indien de echtscheiding wordt uitgesproken) zelfstandig verzoek, samengevat:
- te bepalen dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf heeft bij de man en [minderjarige 1] haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
- een zorgregeling te bepalen zoals genoemd onder randnummer 8 van zijn verweerschrift (inhoudende een regeling waarbij [minderjarige 2] in de even weken bij de man verblijft en in de oneven weken bij de vrouw, met het wisselmoment op zondag 18.00 uur, alsmede een verdeling van de vakantie en feestdagen bij helfte).
3.3
Hierna zal de rechtbank de verzoeken van partijen beoordelen. Daarbij gaat de rechtbank waar nodig in op de standpunten.

4.De beoordeling

Echtscheiding, ontvankelijkheid en ontbreken ouderschapsplan
4.1.
De rechtbank acht de vrouw ontvankelijk in haar echtscheidingsverzoek. De door haar aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van de vrouw redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een ouderschapsplan wordt overgelegd. Daarbij is van belang dat partijen een hulpverleningstraject in de vorm van ouderschapsbemiddeling bij de Gezinsmanager hebben gehad, maar dat dit uiteindelijk niet heeft geleid tot een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan.
4.2.
De man heeft weliswaar oorspronkelijk betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, maar daarbij ook aangegeven zich niet te verzetten tegen het uitspreken van de echtscheiding tussen partijen. Gelet op het feit dat partijen vanaf 24 november 2022 niet meer samenleven en ook gelet op de daarna ontstane situatie die uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, oordeelt de rechtbank dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding zal daarom als op de wet gegrond worden toegewezen.
Hoofdverblijf van [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
4.3.
Op grond van artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders onder meer beslissen bij welke ouder de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van de kinderen vindt.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijf zal hebben bij haar moeder, zodat de rechtbank dit zal bepalen.
4.5.
Over het hoofdverblijf van [minderjarige 2] overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het feit dat de man langdurig in detentie zal blijven en [minderjarige 2] bij de vrouw verblijft, acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 2] om zijn hoofdverblijf bij de vrouw te bepalen. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen. Het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij hem te bepalen zal worden afgewezen.
Zorgregeling
4.6.
Op grond artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen ook een regeling vaststellen over de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. Ook daarvoor geldt dat de rechtbank een beslissing neemt die zij in het belang van de kinderen vindt.
4.7.
Op de mondelinge behandeling zijn de standpunten van partijen over de zorgregeling besproken, waarbij ook de praktische situatie aan de orde is gekomen, namelijk (de gevolgen van) de detentie van de man en het feit dat partijen onderling geen contact met elkaar kunnen hebben. Voorop staat dat partijen het erover eens zijn dat het belangrijk is dat er contact dient te zijn tussen de man en de kinderen. Partijen zijn het er ook over eens dat dit contact kan plaatsvinden indien de kinderen bij hun opa en oma van vaderszijde verblijven. [minderjarige 2] verblijft daar één keer per twee weken van donderdag na school tot en met zaterdag 15.00 uur. Het heeft de voorkeur van de vrouw dat [minderjarige 1] op dezelfde dagen als [minderjarige 2] bij haar opa en oma van vaderszijde verblijft, echter zonder daar te overnachten. Zij stemt ermee in dat de kinderen met opa en oma tijdens deze dagen een bezoek brengen aan de man in de PI. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige 2] één keer met zijn opa en oma naar de man in de PI is geweest, nadat de vrouw met opa en oma daarover een afspraak had gemaakt. De uitvoering van de zorgregeling is echter afhankelijk van de beschikbaarheid en de mogelijkheden van zowel opa en oma als de PI. Daarbij wordt de man mogelijk op korte termijn overgeplaatst naar de PI in [plaats 3] . Onder deze omstandigheden en mede gelet op de verklaringen van partijen hierover, ziet de rechtbank aanleiding om vast te stellen dat het contact van [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ) met de man zal plaatsvinden in samenspraak met de hulpverlening van de vrouw. Deze beslissing heeft het gevolg dat de zorgregeling voor [minderjarige 2] als vermeld in de beschikking van 26 april 2023 als na te melden (in het dictum) zal worden gewijzigd.
4.8.
Voor zover er een concreet verzoek over de zorgregeling van de man met [minderjarige 1] voorlag, zal dit verzoek in het belang van [minderjarige 1] worden afgewezen, omdat de situatie en de mogelijkheden voor haar op dit moment nog te onzeker zijn.
4.9.
Verder heeft de man benoemd dat in de PI zogenoemde vader-kinddagen worden georganiseerd. Hij zou graag zien dat [minderjarige 2] hem dan ook kan bezoeken. De vrouw heeft verklaard dat zij achter deze extra contactmomenten staat. De rechtbank overweegt dat de uitvoerbaarheid van deze contactmomenten niet ter beslissing aan de rechtbank is, maar dat partijen dit onderling met betrokkenheid van de hulpverlening van de vrouw dienen te regelen.
4.10.
Tot slot is namens de Raad op de mondelinge behandeling aandacht gevraagd voor een informatieregeling, in die zin dat de vrouw de man informeert over het welzijn en gebeurtenissen in het (dagelijkse) leven van de kinderen. Weliswaar ligt er geen verzoek tot vaststelling van een informatieregeling voor, maar het verkrijgen van informatie over de kinderen is in deze bijzondere situatie extra belangrijk. Immers heeft de man deze informatie nodig om daar tijdens de contactmomenten op aan te kunnen sluiten en deze momenten zo goed mogelijk te kunnen laten verlopen. Omdat er geen rechtstreeks contact kan zijn tussen de man en de vrouw, doet de rechtbank in dit verband de suggestie aan de vrouw om deze informatie bijvoorbeeld te vermelden in een schriftje en daar regelmatig enkele foto’s van de kinderen aan toe te voegen. Dit schriftje kan dan bijvoorbeeld door de man worden ingezien tijdens een bezoek van opa en oma vaderszijde aan de PI of zij kunnen er een kopie van maken en deze aan de man geven.
Ingetrokken verzoek
4.11.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie ingetrokken, gelet op de detentie van de man. De rechtbank overweegt dat het ingetrokken verzoek niet meer behoeft te worden beoordeeld. Het verzoek wordt in zoverre afgewezen.
Proceskosten
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2021 in de gemeente Tilburg met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2019,
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2023,
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, waarbij de nadere afspraken zullen worden gemaakt door tussenkomst van de hulpverlening van de vrouw én waarbij van belang is hetgeen in rechtsoverweging 4.7. van deze beschikking is opgenomen;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Vlieger, en, in tegenwoordigheid van mr. Tillie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.