ECLI:NL:RBZWB:2024:6932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/404848 / HA ZA 22-688 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot vernietiging koopovereenkomst wegens bedrog en dwaling

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024 uitspraak gedaan in de bodemzaak tussen Stichting Thuisvester en een gedaagde partij. De eiser, Stichting Thuisvester, had een vordering ingesteld om de koopovereenkomst van een woning, die op 16 december 2020 was gesloten, te vernietigen. Thuisvester stelde dat de gedaagde, die de woning had gekocht voor € 195.000,00, dit deed op basis van een onjuiste mededeling over het gebruik van de woning als zorgwoning voor zijn vrouw, die aan de ziekte van Huntington lijdt. Thuisvester betoogde dat de gedaagde nooit de intentie had om de woning als zorgwoning te gebruiken en dat er sprake was van bedrog c.q. dwaling.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van getuigenverklaringen en schriftelijke stukken. De getuigen, waaronder de makelaar van Thuisvester en andere betrokkenen, konden geen steun bieden voor de stelling van Thuisvester dat de gedaagde de woning op basis van een onjuiste mededeling had gekocht. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde wel degelijk de intentie had om de woning als zorgwoning te gebruiken, maar dat dit financieel niet haalbaar bleek. De rechtbank oordeelde dat Thuisvester niet in het bewijs was geslaagd en dat er geen sprake was van bedrog of dwaling.

De vorderingen van Thuisvester werden afgewezen, en de rechtbank veroordeelde Thuisvester in de proceskosten van de gedaagde partij, die tot dat moment waren begroot op € 10.978,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Hermans.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/404848 / HA ZA 22-688
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
STICHTING THUISVESTER,
te Oosterhout,
eisende partij,
hierna te noemen: Thuisvester,
advocaat: mr. T. de Mos te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.G. Kabalt te Breukelen (UT).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het tussenvonnis van 1 november 2023 en de daarin genoemde stukken,
 de processen-verbaal van getuigenverhoor van 13 maart 2024 en 10 juli 2024,
 de akte houdende conclusie na enquête van Thuisvester,
 de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij bovengenoemd tussenvonnis is Thuisvester opgedragen te bewijzen dat Thuisvester de woning aan [gedaagde] heeft verkocht op basis van een onjuiste mededeling van [gedaagde] .
2.2.
Aanleiding voor de bewijsopdracht was de mededeling van [gedaagde] aan Thuisvester dat hij de woning aan de [adres 1] van Thuisvester wilde kopen voor de verzorging en verpleging van zijn vrouw, die aan de ziekte van Huntington lijdt. [gedaagde] heeft de woning op 16 december 2020 van Thuisvester gekocht voor € 195.000,00, de woning vervolgens gerenoveerd en op 11 november 2022 verkocht voor € 340.000,00 k.k. Thuisvester is van mening dat [gedaagde] nooit de intentie heeft gehad om de woning te gebruiken als zorgwoning voor zijn vrouw. Om die reden heeft Thuisvester met een beroep op bedrog c.q. dwaling de koopovereenkomst van 16 december 2020 vernietigd.
2.3.
Thuisvester heeft de heer [getuige 1] , mevrouw [getuige 2] , de heer [getuige 3] en [gedaagde] als getuige gehoord. [gedaagde] heeft afgezien van contra-enquête. Daarnaast heeft Thuisvester als producties 35 t/m 40 nog nadere schriftelijke stukken overgelegd als aanvullend bewijs.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat Thuisvester niet in het bewijs is geslaagd. In geen van de verklaringen van de getuigen kan steun worden gevonden voor de stelling van Thuisvester dat Thuisvester de woning heeft verkocht op basis van een onjuiste mededeling van [gedaagde] . Ook in de producties 35 t/m 40 kan daarvoor geen bewijs worden gevonden.
2.5.
Voor wat betreft de getuigenverklaringen geldt dat de heer [getuige 1] , de makelaar van Thuisvester, heeft verklaard niet meer te weten waarom [gedaagde] de woning kocht. Hij weet alleen nog dat hij de koopakte met [gedaagde] heeft doorgenomen en de zelfbewoningsclausule heeft toegelicht. Hij heeft daar van [gedaagde] geen reactie op gekregen.
2.6.
Mevrouw [getuige 2] , verkoopcoördinator vastgoed, en de heer [getuige 3] , zzp’er, waren beiden aan de zijde van Thuisvester bij de verkoop van de woning betrokken. Beide getuigen hebben voorafgaande aan de koop contact gehad met [gedaagde] en met hem gesproken over zijn voornemen om de woning te kopen voor de zorg van zijn vrouw. In dat kader is de zelfbewoningsplicht besproken en de wijze waarop daaraan uitvoering kan worden gegeven, onder andere door de woning aan de [adres 2] te verbinden met de woning aan de [adres 1] , zodat er één woning ontstaat. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt niet dat [gedaagde] nooit de intentie heeft gehad om de woning te gebruiken als zorgwoning.
2.7.
Tot slot heeft Thuisvester [gedaagde] als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat het zijn intentie was om de woning als zorgwoning te gebruiken, en niet om de woning te verbouwen en met winst te verkopen. De enige reden waarom de woning niet als zorgwoning is gebruikt, heeft te maken met het feit dat het financieel niet haalbaar was om de woning aan te houden. Daarom is er ook geen doorbraak gerealiseerd tussen beide woningen, aldus van [gedaagde] .
2.8.
De verklaring van [gedaagde] sluit aan bij de door hem in deze procedure ingenomen standpunten. Thuisvester vindt deze verklaring ongeloofwaardig. De argumenten die Thuisvester daarvoor aanvoert zijn dezelfde argumenten als de argumenten die zij eerder in deze procedure heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] nooit de intentie heeft gehad om de woning te gebruiken als zorgwoning voor zijn vrouw. Ter nadere onderbouwing van deze argumenten heeft Thuisvester nog een aantal producties overgelegd. [gedaagde] heeft in deze procedure de argumenten van Thuisvester gemotiveerd weersproken. Om die reden heeft de rechtbank Thuisvester opgedragen haar stelling te bewijzen. Zoals hiervoor al is overwogen, kunnen de verklaringen van de heren [getuige 1] en [getuige 3] en de verklaring van mevrouw [getuige 2] niet bijdragen tot het bewijs. Blijft over de verklaring van [gedaagde] . Het enkele feit dat Thuisvester die verklaring ongeloofwaardig acht, levert nog geen bewijs op van haar stelling dat [gedaagde] nooit de intentie heeft gehad om de woning te gebruiken als zorgwoning voor zijn vrouw.
2.9.
Overigens ziet de rechtbank, anders dan Thuisvester, geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardig van de verklaring van [gedaagde] . Mevrouw [getuige 2] en de heer [getuige 3] ondersteunen de verklaring van [gedaagde] dat de woning aan de [adres 1] zou worden bewoond door de zorgverleners, en niet door [gedaagde] en zijn vrouw zelf. In zijn verklaring heeft [gedaagde] toegelicht dat hun huidige woning slechts twee slaapkamers heeft en daarom niet groot genoeg is om ook onderdak te bieden aan de zorgverleners. Uit de verklaringen van mevrouw [getuige 2] en de heer [getuige 3] blijkt verder dat dit in het kader van de zelfbewoningsplicht geen probleem hoefde te zijn, als er maar een doorbraak tussen beide woningen werd gerealiseerd, zodat het één woning zou worden. Dat [gedaagde] van plan was om die doorbraak pas aan het einde van de verbouwing te realiseren, zoals hij heeft verklaard, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Dat hij dit plan niet bij de gemeente heeft gemeld en daar evenmin tekeningen voor had, zoals hij heeft verklaard, maakt zijn verklaring evenmin ongeloofwaardig. [gedaagde] heeft immers verklaard dat het zover nooit is gekomen, omdat hij de financiële middelen niet had om de verbouwing te voltooien en de woning als zorgwoning te behouden. Dat hij de financiële middelen niet had, heeft hij in deze procedure genoegzaam onderbouwd.
2.10.
Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van bedrog c.q. dwaling. Daarmee komt de grondslag aan de vorderingen van Thuisvester te ontvallen. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
2.11.
Thuisvester zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] als na te melden, de nakosten daaronder begrepen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde gevallen en tot op heden begroot op € 10.978,00 , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als eiseres niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet eiseres € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.4.
verklaart de proceskosten veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.