ECLI:NL:RBZWB:2024:6936

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426431 / JE RK 24-1636
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind. De moeder, die het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft, verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een jaar, omdat zij niet op de hoogte is van de verblijfplaats van de vader, die als belanghebbende is aangemerkt. De vader is geregistreerd als 'Registratie Niet Ingezetene' en zijn huidige adres is onbekend. De moeder vreest dat zonder de ondertoezichtstelling, de vader weer valse meldingen zal doen bij Veilig Thuis. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geen verzoek tot verlenging ingediend en hebben aangegeven dat de moeder haar gezag goed uitoefent. De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij de vader niet aanwezig was. De kinderrechter oordeelde dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, vooral omdat de GI geen verzoek tot verlenging heeft gedaan en de situatie van de minderjarige is verbeterd. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de vader zijn adres moet delen met de moeder in het belang van de minderjarige. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 11 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426431 / JE RK 24-1636
Datum uitspraak: 27 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.C. Hissink te Tilburg,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 9 september 2024.
1.2.
Op 27 september 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hissink;
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling constateert de kinderrechter dat de vader, die is aangemerkt als belanghebbende in deze procedure, niet is verschenen. Uit het ambtshalve door de kinderrechter geraadpleegde uittreksel van de vader uit de Basisregistratie personen (Brp) blijkt dat de vader bij de gemeente staat geregistreerd als “Registratie Niet Ingezetene (RNI)”. Als toelichting daarbij staat vermeld dat hij is geëmigreerd en dat zijn huidige adres in het buitenland onbekend is. Gelet hierop is de vader opgeroepen om te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling via de Staatscourant. De vader is desondanks niet verschenen en heeft zijn mening niet kenbaar gemaakt. De kinderrechter overweegt, gezien het voorgaande, dat de vader correct is opgeroepen. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling van het verzoek daarom buiten aanwezigheid van de vader voortgezet.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 2 april 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, tot 2 april 2022. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 2 oktober 2024.

3.Het verzoek en de onderbouwing daarvan

3.1.
De moeder verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, althans met een door de kinderrechter te bepalen termijn, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Namens en door de moeder is ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangevoerd dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] door beide ouders wordt nagekomen. Maar de moeder weet niet waar de vader woont. De moeder beschikt niet over zijn adres. Vermoedelijk woont hij net over de grens in België. Wanneer [minderjarige] bij zijn vader verblijft, dan weet de moeder dus niet waar hij is. Wanneer [minderjarige] bij zijn vader is geweest, dan laat hij hier niets over los. De moeder vraagt hem daar ook niet naar. Het contact tussen de ouders verloopt, op verzoek van de vader, enkel via de e-mail. Wanneer zich onverhoopt een spoedsituatie voordoet terwijl [minderjarige] bij zijn vader verblijft, dan vreest de moeder dat zij de vader niet (tijdig) kan bereiken. Dit terwijl de moeder, die is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , op dat moment verantwoordelijk is en moet beslissen. De moeder vindt het ook niet in het belang van [minderjarige] dat hij wordt opgezadeld met een geheim.
3.3.
De moeder vindt het momenteel geruststellend dat de GI weet waar de vader woont. Indien de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, dan zal deze waarborg wegvallen. De GI kan namelijk het adres van de vader niet met de moeder delen. Daarbij komt dat de moeder wordt geacht om de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] na te komen. Indien de ondertoezichtstelling eindigt, dan ziet zij zich echter genoodzaakt om een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling bij de rechtbank in te dienen. Dit terwijl zij de omgang tussen de vader en [minderjarige] eigenlijk helemaal niet in de weg wil staan. De moeder vindt dat [minderjarige] zijn beide ouders nodig heeft in zijn leven. De moeder gunt zowel [minderjarige] als de vader om omgang met elkaar te hebben. De moeder stelt ten slotte dat de vader in het verleden meerdere valse meldingen heeft gedaan bij Veilig Thuis vanwege vermoedens van kindermishandeling van [minderjarige] door de moeder. Momenteel is de situatie wat dat betreft relatief rustig. Maar indien de ondertoezichtstelling eindigt, dan vreest de moeder dat de vader weer volop zal gaan melden.
3.4.
Gelet op het voorgaande is de moeder van mening dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Zij verzoekt daarom primair om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Subsidiair verzoekt de moeder om de ondertoezichtstelling te verlengen totdat de rechtbank heeft beslist op het nog door de moeder in te dienen verzoek tot wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . De moeder hoopt tot slot dat de vader inziet dat de wijze waarop hij handelt niet in het belang van [minderjarige] is.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat de moeder aan zichzelf heeft gewerkt en dat zij de noodzakelijk geachte hulpverlening accepteert voor zichzelf en voor [minderjarige] . Daarnaast wordt de door de rechtbank bij beschikking van 16 oktober 2023 bepaalde omgangsregeling tussen [minderjarige] en zijn vader door beide ouders nagekomen, waardoor de situatie inmiddels wat tot rust is gekomen. Hoewel de GI in de afgelopen periode, in lijn met voormelde beschikking, heeft getracht om met de vader in gesprek te gaan over het delen van zijn adres met de moeder, is dit niet gelukt. De verstandhouding tussen de GI en de vader verloopt zeer moeizaam; de vader wil niet met de GI in gesprek. De GI vermoedt dat de vader zijn adres niet met de moeder wil delen vanuit een machtsoogpunt. Hoewel het zorgelijk is dat de vader zijn adres niet met de moeder wil delen, ziet de GI hierin onvoldoende aanleiding om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen. De GI heeft ervoor gezorgd dat de begeleiding van moeder op een goede wijze zal worden overgedragen aan de casusregisseur van de gemeente (op vrijwillige basis). Indien de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toch zal verlengen, dan verzoekt de GI om daarbij duidelijk aan te geven wat er van haar wordt verwacht aangezien de doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld, reeds zijn behaald.
4.2.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] op een goede wijze uitoefent. Daarin ziet de Raad dan ook geen aanleiding om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen. Maar de Raad vindt, net als de moeder en de GI, dat de moeder, als gezaghebbende ouder, moet weten waar [minderjarige] is wanneer hij bij zijn vader verblijft. De Raad roept de vader daarom op om zijn adres te delen met de moeder of in ieder geval met de casusregisseur van de gemeente.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:260, tweede lid BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft. Indien deze gecertificeerde instelling niet tot een verzoek overgaat, zijn de Raad voor de Kinderbescherming, een ouder, degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het openbaar ministerie bevoegd tot het doen van het verzoek. Nu de GI niet overgaat tot een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , kan de moeder in haar verzoek worden ontvangen.
5.3.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de moeder, die is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , haar gezag op een goede wijze uitoefent. Hoewel er nog steeds zorgen zijn over [minderjarige] , wordt de hulpverlening die nodig is om deze zorgen weg te nemen door de moeder geaccepteerd. Daarnaast wordt de door de rechtbank bij beschikking van 16 oktober 2023 bepaalde omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] door beide ouders nagekomen, waardoor de (opvoed)situatie van [minderjarige] wat tot rust is gekomen. De doelen die in dat verband in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zijn gesteld, zijn behaald.
5.5.
Gebleken is dat de moeder niet op de hoogte is van de actuele woon- of verblijfplaats van de vader, omdat de vader weigert om zijn adres met haar te delen. Als gezaghebbende ouder is de moeder verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Dit houdt onder meer in dat zij moet weten waar [minderjarige] is wanneer hij bij zijn vader verblijft. Wanneer er onverhoopt een medische (spoed)situatie ontstaat, dan moet de moeder als gezaghebbende ouder haar toestemming geven voor de behandeling in het ziekenhuis. Daarnaast kan er om haar toestemming worden gevraagd door de daarvoor bevoegde autoriteiten wanneer de vader samen met [minderjarige] naar het buitenland reist of daar verblijft. Doordat de GI wel op de hoogte is van het adres van de vader, is er in die zin een (tijdelijk) vangnet gecreëerd. Maar met het oog op de gezagspositie van de moeder en de daarmee samenhangende ouderlijke verantwoordelijkheden, is dat naar het oordeel van de kinderrechter geen wenselijke situatie. Bovendien bestaat niet de gerechtvaardigde verwachting dat de vader, indien de ondertoezichtstelling zal worden voortgezet, binnen afzienbare termijn wel bereid zal zijn om zijn adres met de moeder te delen. Ondanks meerdere pogingen daartoe van de GI, is in de afgelopen periode immers gebleken dat hij hierover niet in gesprek wil. Daarmee bestaat de gerechtvaardigde verwachting dat het voortzetten van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] enkel zal leiden tot het in stand laten van de huidige onwenselijke situatie. Gelet hierop vindt de kinderrechter het niet passend om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen.
5.6.
Daarnaast is gebleken dat de moeder verwacht dat de vader, zodra de ondertoezichtstelling van [minderjarige] eindigt, weer valse meldingen bij Veilig Thuis zal gaan doen. Maar in die eventuele toekomstige omstandigheid ziet de kinderrechter geen aanleiding om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen.
5.7.
Anders dan namens de moeder is bepleit, ziet de kinderrechter ook geen aanleiding om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met het oog op de nog namens de moeder aanhangig te maken procedure bij de rechtbank tot wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Ook zonder ondertoezichtstelling kan de advocaat, indien gewenst, de visie van de GI (schriftelijk) in die procedure naar voren brengen.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de verzoeken van de moeder (primair en subsidiair) om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen, afwijzen.
5.9.
De kinderrechter overweegt dat er met het eindigen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] een nieuwe situatie ontstaat. Er zal moeten blijken hoe de vader zich daartoe verhoudt en hoe hij zich zal opstellen ten aanzien van de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft benadrukt dat zij de omgang tussen de vader en [minderjarige] niet in de weg wil staan, dat [minderjarige] twee ouders nodig heeft in zijn leven en dat zij [minderjarige] én de vader gunt dat zij omgang met elkaar hebben. Maar zoals de kinderrechter hiervoor al heeft overwogen, moet de moeder als gezaghebbende ouder weten waar [minderjarige] is wanneer hij bij zijn vader verblijft. De kinderrechter roept de vader daarom op om over zijn schaduw heen te stappen en alsnog zijn adres te delen met de moeder. Dit in het belang van [minderjarige] , maar ook in zijn eigen belang. Indien de vader blijft weigeren, dan zal de moeder haar (ouderlijke) verantwoordelijkheid moeten nemen en moeten bezien wat dit betekent voor het al dan niet verder meewerken aan de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . In dat licht bezien valt te begrijpen dat zij overweegt om een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] in te dienen. Niet om de vader te dwarsbomen, maar om haar ouderlijk gezag op een goede wijze te blijven uitoefenen. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop.
5.10.
Aangezien de rechtbank ook niet bekend is met het adres van de vader, wordt aan de GI verzocht om een afschrift van deze beschikking te delen met de vader. Hij is aangemerkt als belanghebbende in deze procedure en heeft dus recht op een afschrift van deze beschikking. Met het toesturen van een afschrift van deze beschikking, doet de GI dus niets verkeerd.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst af de verzoeken van de moeder (primair en subsidiair) tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 11 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.