Op 15 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van de omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2012. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling (GI) en de moeder van de minderjarige. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI en de moeder beoordeeld, waarbij de GI verzocht om de omgangsregeling te wijzigen, zodat er geen vaste omgang meer zou plaatsvinden en de regie over de omgang bij de GI zou komen te liggen. De moeder verzocht om de omgangsregeling te handhaven en stelde dat de GI onvoldoende rekening houdt met haar situatie.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds april 2019 bij pleegouders woont, emotioneel lijdt onder de huidige omgangsregeling. De omgang met de moeder heeft geleid tot terugval in de ontwikkeling van de minderjarige, die niet in staat is om de benodigde traumabehandeling te ondergaan. De kinderrechter heeft de angst van de moeder om "buitenspel" te komen te begrijpen, maar oordeelt dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om de omgangsregeling te wijzigen. De kinderrechter heeft de GI in de gelegenheid gesteld om de omgangsregeling te beheren, met de mogelijkheid voor de moeder om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen.
De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de wijziging van de omgangsregeling onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak voor een veilige en ondersteunende omgeving.