In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor het indienen van een verzoek tot voornaamswijziging van een minderjarige. De vader, die feitelijk verblijft in een penitentiaire inrichting, heeft verzocht om vervangende toestemming om namens de moeder een verzoek tot wijziging van de voornaam van hun minderjarige dochter in te dienen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 10 september 2024, waarbij zowel de vader als de moeder vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig om advies te geven over het verzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige hebben en dat de moeder geen toestemming heeft gegeven voor de wijziging van de voornaam. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de vader vervangende toestemming kan krijgen om het verzoek tot voornaamswijziging in te dienen. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om een beslissing te nemen over het geschil tussen de ouders, aangezien de voornaam een belangrijk onderdeel van de identiteit van een persoon is.
De rechtbank heeft de vader toestemming verleend om het verzoek tot voornaamswijziging in te dienen, maar heeft het verzoek tot wijziging van de voornaam zelf afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen voldoende zwaarwichtig belang is voor de wijziging van de voornaam, aangezien de enkele omstandigheid dat de naam een islamitische of Arabische oorsprong heeft, niet voldoende is om tot wijziging over te gaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om haar huidige voornaam te behouden, gezien haar leeftijd en de associatie die zij heeft met haar naam.