ECLI:NL:RBZWB:2024:6972

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
11288432 VV EXPL 24-57 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming woning wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft de stichting Wonenbreburg een kort geding aangespannen tegen een huurder wegens ernstige overlast die hij veroorzaakt. De huurder, sinds 12 juli 2022 in het bezit van de woning, heeft zich niet als een goed huurder gedragen, wat blijkt uit meerdere klachten van omwonenden over geluidsoverlast, agressief gedrag en het gooien van huisraad. Ondanks eerdere waarschuwingen en een gedragsaanwijzing, bleef de overlast aanhouden. Wonenbreburg vorderde ontruiming van de woning, stellende dat er een spoedeisend belang is vanwege de onveiligheid die de overlast met zich meebrengt voor de omwonenden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is van de overlast en dat de huurder zich niet als goed huurder heeft gedragen. De rechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd is, gezien de ernst en de duur van de overlast. De huurder voerde aan dat hij hulp nodig heeft en dat zijn gedrag deels te wijten is aan provocatie door omwonenden, maar de rechter oordeelde dat dit niet voldoende was om de ontruiming te voorkomen. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van 14 dagen voor de huurder om de woning te verlaten. Daarnaast werd de huurder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11288432 \ VV EXPL 24-57
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2024
in de zaak van
de stichting STICHTING WONENBREBURG,
gevestigd te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: Wonenbreburg,
gemachtigde: mr. C.P. van den Berg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. I. Stolting.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 september 2024 met producties 1 tot en met 9;
- de door Wonenbreburg toegezonden producties 10 tot en met 12;
- de mondelinge behandeling van 30 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de door [gedaagde] toegezonden producties 1 tot en met 5;
- de door Wonenbreburg toegezonden producties 13;
- de voortgezette mondelinge behandeling van 7 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 12 juli 2022 van Wonenbreburg de woning aan [het adres] te [plaats] . De woning is gelegen op de derde verdieping van een flatgebouw.
2.2.
Op grond van artikel 3 van de toepasselijke algemene voorwaarden dient [gedaagde] zich als een goed huurder te gedragen en mag hij geen overlast veroorzaken in of rondom het gehuurde. Daarnaast dient hij zich als goed huurder te gedragen richting medewerkers van Wonenbreburg en door Wonenbreburg ingehuurde derden.
2.3.
Sinds eind 2022 heeft Wonenbreburg klachten ontvangen van omwonenden over overlast door [gedaagde] . De klachten bestaan uit geluidsoverlast (muziek en schreeuwen), agressief gedrag (fysiek en verbaal) van [gedaagde] richting direct omwonenden en voorbijgangers en het vanaf zijn balkon naar beneden gooien van huisraad.
2.4.
Op 31 januari 2023 heeft Wonenbreburg een gesprek gevoerd met [gedaagde] om de overlast te beperken en onderhoudswerkzaamheden aan het flatgebouw ongehinderd doorgang te kunnen laten vinden. In dat gesprek heeft [gedaagde] een brief ontvangen met een eerste officiële waarschuwing.
2.5.
Vanwege nieuwe overlastmeldingen vanaf november 2023 heeft [gedaagde] op 3 januari 2024 en 18 januari 2024 officiële waarschuwingsbrieven van Wonenbreburg ontvangen. Op 19 maart 2024 is Wonenbreburg een gedragsaanwijzing met [gedaagde] overeengekomen tot (onder meer) het niet meer veroorzaken van overlast door geluidsoverlast en agressie tegen personen of goederen.
2.6.
Vanaf medio augustus 2024 heeft Wonenbreburg opnieuw veel overlastmeldingen ontvangen van omwonenden over [gedaagde] . Bij brief van 29 augustus 2024 heeft de gemachtigde van Wonenbreburg [gedaagde] aangesproken op de aanhoudende overlast en hem gesommeerd mee te werken aan beëindiging van de huurovereenkomst bij gebreke waarvan een kort geding tot ontruiming wordt gestart. [gedaagde] heeft niet op die brief gereageerd.
2.7.
Op 3 september 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Breda een waarschuwingsbrief aan [gedaagde] verzonden om overlast vanuit en in de onmiddellijke nabijheid van zijn woning per direct te beëindigen.

3.Het geschil

3.1.
Wonenbreburg vordert – samengevat – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
[gedaagde] wordt veroordeeld de woning aan [het adres] te [plaats] binnen 3 dagen na betekening van het te wijzen vonnis of een door de kantonrechter te bepalen termijn, met medeneming van het zijne te ontruimen en te verlaten en door afgifte van sleutels in nette staat aan Wonenbreburg ter beschikking te stellen;
[gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een (gebruiks-)vergoeding, gelijk aan de huur, voor elke maand dat de woning in bezit wordt gehouden tot de ontruiming.
subsidiair
zodanige maatregelen jegens [gedaagde] worden getroffen als de kantonrechter in goede justitie geraden acht;
primair en subsidiair
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.2.
Wonenbreburg legt aan de vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] ernstig tekort schiet in zijn verplichting zich als goed huurder te gedragen. Dit door overlast te veroorzaken aan direct omwonenden in de vorm van geluidsoverlast, verbaal geweld en ernstige agressiviteit. Wonenbreburg stelt dat [gedaagde] dergelijk gedrag ook richting medewerkers van Wonenbreburg en door Wonenbreburg ingehuurde derden veroorzaakt en dat hij niet aanspreekbaar is op zijn gedrag en de situatie met de dag ernstiger wordt. Wonenbreburg stelt een spoedeisend belang te hebben bij de vordering tot ontruiming vanwege de aard, ernst en omvang van de overlast en dat een vonnis in een bodemprocedure – waarin de huurovereenkomst hoogstwaarschijnlijk wordt ontbonden en ontruiming wordt toegewezen – niet kan worden afgewacht.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] betwist dat alle gestelde overlast van hem afkomt en ook dat de overlast voortdurend is en tot ontruiming moet leiden. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij door omwonenden wordt uitgedaagd en zij hem voortdurend in de gaten houden waarop hij dan reageert. [gedaagde] voert aan dat veel overlastmeldingen tegelijk zijn gedaan en dat lijkt te zijn afgestemd. Daarnaast voert hij aan levensgebeurtenissen te hebben meegemaakt, zoals het overlijden van zijn vader eind 2023 en een echtscheiding waardoor hij verward is en hulp nodig heeft. [gedaagde] voert aan een stabiele basis nodig te hebben en daarom belang te hebben bij behoud van de woning. [gedaagde] voert aan behandeld te gaan worden bij Novadic-Kentron voor zijn drugsgebruik en zich momenteel te melden bij de reclassering. Ook voert [gedaagde] aan dagelijkse hulp te hebben van zijn moeder en zus en vanwege zijn dochter beroept hij zich op artikel 3.1 van het Internationale verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Voldoende gebleken is dat Wonenbreburg een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot ontruiming. Gelet op gestelde overlast waardoor bij omwonenden een gevoel van onveiligheid heerst, kan van Wonenbreburg niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
Toetsingskader
4.2.
Beoordeeld dient te worden of aannemelijk is dat de vordering van Wonenbreburg tot ontruiming in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Daarbij geldt dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet daarom – volgens vaste jurisprudentie – grote terughoudendheid worden betracht. Een dergelijke vordering zal doorgaans slechts gerechtvaardigd zijn als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de vordering wordt toegewezen.
Overlast?
4.3.
Wonenbreburg heeft de gestelde overlast uitgebreid onderbouwd met anonieme klachten van meerdere omwonenden. Uit die klachten blijkt dat omwonenden zich zeer onveilig voelen en angstig zijn door agressief gedrag van [gedaagde] . De gestelde overlast door [gedaagde] wordt ook bevestigd door de bestuurlijke rapportage van de politie – waarin incidenten van overlast staan waarbij ook regelmatig de crisisdienst van de GGZ is betrokken – en de waarschuwingsbrief van de burgemeester. Daarnaast heeft Wonenbreburg ter zitting gesteld dat [gedaagde] op 29 augustus 2024 tegen de buurbeheerder schreeuwde en dreigend was en ook in een vervolgens met de woonconsulente gevoerd gesprek boos was en dreigende taal heeft geuit. Ook heeft Wonenbreburg ter zitting gesteld dat [gedaagde] servies heeft gegooid naar een bouwvakker die bij het flatgebouw aan het werk was en het werk toen is stop gezet vanwege agressief gedrag van [gedaagde] . Dit gooien van spullen naar een bouwvakker wordt ondersteund met een verklaring van het bouwbedrijf waarin tevens het uitschelden en bedreigen van bouwlieden genoemd is.
4.4.
[gedaagde] erkent overlast te hebben veroorzaakt en spullen te hebben gegooid nabij de bouwvakker en dreigend te zijn geweest in de gesprekken met de buurtbeheerder en woonconsulente, maar betwist dat de overlast ernstig en structureel is. Deze betwisting is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd. Op basis van het door Wonenbreburg gestelde en de overgelegde stukken is voorshands voldoende komen vast te staan dat de overlast ernstig en structureel is. Er is naar het oordeel van de kantonrechter geen reden om uit te gaan van afstemming van de klachten of samenspanning door omwonenden. [gedaagde] verwijst wel naar een verklaring van de heer Paaijmans, maar dat is een onvoldoende onderbouwing nu deze van horen zeggen is en weinig concreet. Ook de politie heeft meermaals zelf ernstige overlast waargenomen met een escalatie eind augustus 2024. Wonenbreburg heeft ook onweersproken gesteld dat de stadsmarinier gekeken heeft naar een oplossing en de overlast als ernstig heeft beoordeeld. Dat er medio 2024 na de gedragsaanwijzing een periode geen overlast is geweest van [gedaagde] en ook na schorsing van zijn detentie op 19 september 2024 tot de zitting, doet niet af aan het voorgaande oordeel.
4.5.
[gedaagde] voert aan dat de overlast zijn oorzaak vindt in provocatie door omwonenden, maar zelfs als dat zo zou zijn, dan verklaart dit een deel van de incidenten niet, zoals zijn gedrag tegen de buurtbeheerder, bouwvakkers en woonconsulente. Uit de overgelegde klachten blijkt wel dat de omwonenden klaar zijn met het gedrag van [gedaagde] en dat de emoties in de buurt hoog oplopen. Het zou in die zin kunnen kloppen dat omwonenden [gedaagde] scherp in de gaten houden en dat zij op bepaalde momenten misschien ook provoceren. Maar nergens uit blijkt dat zij daarmee zijn begonnen. Het is juist een reactie op door [gedaagde] veroorzaakte overlast en de angst die daardoor heerst bij de omwonenden. De reactie van omwonenden doet niet af aan de overlast die door [gedaagde] wordt veroorzaakt en waarvan hij zich (te allen tijde) dient te onthouden. [gedaagde] erkent ook dat hij heel boos is geweest en dat hij zichzelf in een overgelegd filmpje niet herkent en van zichzelf schrikt. Verder blijkt uit de bestuurlijke rapportage van de politie dat [gedaagde] psychoses heeft door gebruik van verdovende middelen, hij verward en agressief is en niet dat het voortkomt uit provocatie. [gedaagde] erkent ook verward te zijn waardoor hij onberekenbaar is.
4.6.
Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij grote levensgebeurtenissen heeft meegemaakt, zoals het overlijden van zijn vader en een echtscheiding waarvoor hij hulp nodig heeft en die hulp nu krijgt. De kantonrechter is van oordeel dat de gestelde levensgebeurtenissen de tekortkomingen niet wegnemen. Dat geldt ook voor de hulp die [gedaagde] inmiddels stelt te krijgen dat overigens een onvoldoende vangnet lijkt om nieuwe overlast te voorkomen omdat het enkel bestaat uit het zich melden bij reclassering en het afkicken bij Novadic-Kentron. Daarnaast noemt [gedaagde] hulp van zijn moeder en zus, maar hij geeft ook aan die hulp eigenlijk niet te willen en hij is daarin tegenstrijdig.
Ontruiming4.7. Op grond van het voorgaande heeft [gedaagde] zich met de ernstige en voortdurende overlast niet als goed huurder gedragen en zeer aannemelijk is dat de tekortkomingen in een bodemprocedure in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigen. Hierdoor is de gevorderde ontruiming in beginsel toewijsbaar.
Belangenafweging
4.8.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft zich beroepen op artikel 3.1 van het IVRK omdat [gedaagde] bij behoud van de woning omgang met zijn kind kan hebben. Op grond van voornoemd artikel kan ontruiming niet worden toegewezen als deze bijvoorbeeld tot een acute noodtoestand voor de kinderen leidt of bij bijzondere omstandigheden. Omdat de dochter van [gedaagde] niet in de woning woont, leidt een ontruiming voor haar niet tot een noodtoestand. [gedaagde] zelf heeft ter zitting bovendien aangegeven geen contact te hebben met zijn dochter en dat voorlopig zo te houden in het belang van zijn kind, zodat ook in die zin de belangen van zijn kind niet door de ontruiming worden geraakt.
4.9.
[gedaagde] heeft vanzelfsprekend een groot belang bij behoud van de woning. Hij heeft aangegeven belang te hebben bij een stabiele basis omdat hulpverlening dan gemakkelijker plaats kan vinden. Daar tegenover staat het belang van Wonenbreburg om te zorgen voor een veilige woonomgeving voor haar andere huurders en omwonenden en een veilige werkomgeving voor medewerkers van Wonenbreburg en door haar ingeschakelde derden. Dit belang van Wonenbreburg weegt zwaarder van het belang van [gedaagde] en rechtvaardigt ontruiming, gelet op de ernst en de duur van de overlast en het agressieve gedrag. Bij het voorgaande weegt ook mee dat Wonenbreburg onweersproken heeft gesteld dat [gedaagde] bij Centraal Onthaal terecht kan, het traject van de reclassering dan door kan gaan en vanuit Centraal Onthaal met hulpverlening gekeken kan worden naar tijdelijke andere woonruimte.
4.10.
Op grond van het voorgaande zal de vordering tot ontruiming worden toegewezen. De kantonrechter zal de ontruimingstermijn vaststellen op 14 dagen na betekening van het vonnis. Dit om [gedaagde] gelegenheid te geven om met verschillende instanties te kijken wat voor hem een oplossing is en alles in het werk te stellen om te voorkomen dat hij met zijn kwetsbare positie op straat komt.
Gebruiksvergoeding
4.11.
Wonenbreburg vordert een (gebruiks)vergoeding gelijk aan de huur voor elke maand dat [gedaagde] de woning in bezit houdt tot de ontruiming. Een gebruiksvergoeding is naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de orde omdat de huurovereenkomst nog loopt. Verder heeft Wonenbreburg gesteld dat er op dit moment geen huurachterstand is. Hierdoor valt niet in te zien welk (spoedeisend) belang Wonenbreburg heeft bij deze vordering. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Wonenbreburg worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
944,72

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [het adres] te [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Wonenbreburg zijn, en de sleutels af te geven aan Wonenbreburg,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 944,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.