ECLI:NL:RBZWB:2024:6993

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/420946 / FA RK 24-1615
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van ouderschap en gezamenlijk ouderlijk gezag in een internationaal context met staatloze ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van het ouderschap van een minderjarige, geboren op [geboortedag 1] 2022. De verzoekers, een vrouw en een man, hebben gezamenlijk verzocht om vaststelling van het vaderschap van de man over de minderjarige en om gezamenlijk ouderlijk gezag. De vrouw is staatloos en de man is burger van Bosnië en Herzegovina. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van de minderjarige is, zoals bevestigd door een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw en de minderjarige op het moment van indiening van het verzoek in Nederland woonden, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.

De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van het ouderschap, maar heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft het ouderschap van de man over de minderjarige vastgesteld en bepaald dat de minderjarige de geslachtsnaam van de moeder behoudt. Tevens is besloten dat de man en de vrouw gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen. De bijzondere curator is ontslagen van haar taak, en de griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van Tilburg te sturen voor aantekening.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/420946 / FA RK 24-1615
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
Nadere beschikking over vaststelling ouderschap
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] , maar niet ingeschreven bij de gemeente Tilburg,
en
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] en ingeschreven bij de gemeente Tilburg op een briefadres,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker te Tilburg,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2022 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
vertegenwoordigd door:
mr. [naam 2], advocaat, kantoorhoudende te Tilburg, in haar hoedanigheid als bijzondere curator van [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de beschikking van deze rechtbank van 31 mei 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het rapport en advies van de bijzondere curator van 12 augustus 2024, tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek.
1.2.
Op 11 september 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn de man en de vrouw verschenen en gehoord, bijgestaan door mr. Dekker, en de bijzondere curator. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig. De rechtbank heeft aan de begeleidster van de man vanuit [ambulante begeleiding] , mevrouw [naam 1] , bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.
1.3.
[minderjarige] is, gezien haar jonge leeftijd, niet in de gelegenheid gesteld om haar mening over de verzoeken kenbaar te maken.

2.De nadere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 31 mei 2024. Hierbij is mr. [naam 2] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] en verzocht om een onderzoek te verrichten en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren over het in deze zaak voorliggende afstammingsverzoek.
2.2.
Aan de orde zijn nog de gezamenlijke verzoeken van de man en de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tot vaststelling van het vaderschap van de man over [minderjarige] ;
de man en de vrouw gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten.
2.3.
Op grond van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten vast:
  • De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar.
  • Op [geboortedag 1] 2022 is de vrouw bevallen van [minderjarige] .
  • Op de geboorteakte van [minderjarige] staat de vrouw vermeld als moeder uit wie het kind is geboren. Op voormelde akte staat geen vader vermeld.
  • De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • De vrouw en [minderjarige] zijn staatloos, althans hun nationaliteit is onbekend.
  • De man is burger van Bosnië en Herzegovina.
  • De man heeft een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht bij vaststelling ouderschap
2.4.
Aangezien de man burger van Bosnië en Herzegovina is en de vrouw en [minderjarige] staatloos zijn, althans hun nationaliteit onbekend is, draagt deze zaak een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom eerst ambtshalve vast te stellen of zij internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek en zo ja, welk recht van toepassing is op het verzoek.
2.5.
Uit artikel 3 aanhef en onder a Rv volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen indien de verzoeker(s) op het moment van indiening van het verzoek hun woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank overweegt in dat verband dat de vrouw en [minderjarige] niet staan ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp). De stelling van de vrouw dat zij en [minderjarige] in [woonplaats] wonen, althans dat hun gewone verblijfplaats in [woonplaats] is gelegen, kan dus niet worden aangetoond met een Brp-registratie. Maar, naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank dat de man is geboren in [woonplaats] en dat hij momenteel in het Brp staat ingeschreven op een briefadres in de gemeente Tilburg . Daarnaast is [minderjarige] in Nederland geboren en waren zij en de vrouw in ieder geval op dat moment in Nederland. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de stellingen van de man en de vrouw dat zij al jarenlang een relatie met elkaar hebben en dat zij en [minderjarige] sinds de geboorte van [minderjarige] met elkaar in gezinsverband samenleven in Nederland. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de woonplaats en de gewone verblijfplaats van de man en de vrouw op het moment van indiening van het verzoek in Nederland zijn gelegen. Daarmee is de Nederlandse rechter op grond van voormeld artikel bevoegd om over het verzoek te beslissen.
2.6.
In artikel 10:97, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, dat of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben. In het derde lid van dit artikel staat dat voor de toepassing van het eerste lid van voormeld artikel het tijdstip van de indiening van het verzoek bepalend is.
2.7.
De rechtbank overweegt dat de man burger van Bosnië en Herzegovina is. Over de nationaliteit van de vrouw is namens en door de man en de vrouw, samengevat, aangegeven dat de vrouw voor de oorlog in Joegoslavië is geboren in een regio die is gelegen in het huidige land Kroatië. Zij heeft geprobeerd om daar documenten op te vragen die haar nationaliteit of het gebrek aan een nationaliteit aantonen, maar dit is niet gelukt omdat alle vooroorlogse documenten verdwenen of vernietigd zijn. Ook in Bosnië is zij niet bekend. Gelet hierop gaat de rechtbank er vooralsnog van uit dat de vrouw staatloos is. In ieder geval kan niet worden vastgesteld dat de man en de vrouw op het moment van indiening van het verzoek een gemeenschappelijke nationaliteit hadden. Wel hadden zij op dat moment hun gewone verblijfplaats in Nederland. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel, met het oog op artikel 10:97, eerste lid BW, dat het Nederlandse recht van toepassing is.
Vaststelling ouderschap
2.8.
In artikel 1:207, eerste lid BW staat, voor zover hier van belang voor de beoordeling van het verzoek, dat het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank kan worden vastgesteld op verzoek van:
de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
het kind.
In het tweede lid van dit artikel staat dat vaststelling van het ouderschap niet kan geschieden, indien:
het kind twee ouders heeft;
tussen de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon en de moeder van het kind krachtens artikel 41 geen huwelijk zou mogen worden gesloten of krachtens artikel 80a, zesde lid, geen partnerschap zou mogen worden geregistreerd;
de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon een minderjarige is die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, tenzij hij voordat hij deze leeftijd heeft bereikt is overleden.
2.9.
De man en de vrouw verzoeken gezamenlijk tot vaststelling van het ouderschap van [minderjarige] . Echter, in artikel 1:207, eerste lid BW wordt de man als biologische vader van [minderjarige] niet genoemd als persoon die kan verzoeken tot vaststelling van zijn ouderschap. Gelet hierop zal de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
2.10.
In artikel 1:207, derde lid BW staat, voor zover hier van belang voor de beoordeling van het verzoek, dat het verzoek door de moeder kan worden ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind. Aangezien [minderjarige] is geboren op [geboortedag 1] 2022 en de vrouw het verzoek heeft ingediend op 3 april 2024, is het verzoek tijdig ingediend en kan de vrouw dus worden ontvangen in haar verzoek.
2.11.
Namens en door de vrouw (en de man) is ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangevoerd dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. Hoewel hierover tussen partijen geen enkele twijfel bestond en bestaat, hebben zij bij Verilabs te Gouda een DNA-verwantschapsonderzoek laten verrichten. Uit de rapportage van 6 oktober 2023 van Verilabs blijkt dat met een waarschijnlijkheid van meer dan 99,9% is aangetoond dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. De vrouw en de man achten het in het belang van [minderjarige] dat de man haar juridische vader wordt. De vrouw en de man hebben bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg verzocht om de man [minderjarige] te laten erkennen, maar de gemeente heeft dit, aldus de man en de vrouw, geweigerd omdat de moeder van de vrouw en de man dezelfde achternaam hebben. De man en de vrouw stellen dat zij verre familie van elkaar zijn, maar omdat de vrouw niet voorkomt in de Brp is die afstamming niet aantoonbaar.
2.12.
De bijzondere curator heeft in voormeld rapport van 12 augustus 2024 en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aangegeven dat vast staat dat de man de juridische vader van [minderjarige] is. De man is een betrokken en verantwoordelijk ouder en zorgt samen met de vrouw voor [minderjarige] vanaf haar geboorte. De bijzondere curator acht het daarom in het belang van [minderjarige] dat het ouderschap van de man over haar wordt vastgesteld, zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. De bijzondere curator is daarom van mening dat het verzoek van de vrouw dient te worden toegewezen. Voor zover de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek of dit verzoek wordt afgewezen, verzoekt de bijzondere curator, namens [minderjarige] en bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig verzoek, om het ouderschap van de man over [minderjarige] vast te stellen.
2.13.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [minderjarige] is. Daarnaast is niet gebleken dat er sprake is van een van de situaties zoals in artikel 1:207, tweede lid BW is beschreven. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen in die zin dat zij het ouderschap van de man over [minderjarige] zal vaststellen.
Geslachtsnaam
2.14.
In artikel 1:5, tweede lid BW staat dat, indien een kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, het de geslachtsnaam van de moeder houdt, tenzij de moeder en de man, wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben.
2.15.
Namens en door de man en de vrouw is aangevoerd dat de vrouw graag wil dat [minderjarige] haar geslachtsnaam behoudt en dat de man hiermee instemt.
2.16.
De rechtbank zal daarom voor de volledigheid verstaan dat [minderjarige] de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam van de vrouw] ” behoudt.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht met betrekking tot wijziging ouderlijk gezag
2.17.
Op grond van artikel 7 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Onder ouderlijke verantwoordelijkheid valt onder meer het ouderlijk gezag en de wijziging daarvan. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, is de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland gelegen. Daarmee komt de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag rechtsmacht toe.
2.18.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Wijziging eenhoofdig ouderlijk gezag naar gezamenlijk ouderlijk gezag
2.19.
In artikel 1:253c BW staat, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder van het kind, het gezag te geven. Dit verzoek kan alleen worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind erg klem komt te zitten tussen haar ouders indien het verzoek wordt toegewezen en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uit het vijfde lid van voormeld artikel volgt dat een verzoek om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten als bedoeld in het eerste lid, ook door de moeder uit wie het kind is geboren kan worden gedaan.
2.20.
De rechtbank overweegt allereerst dat op grond van voormeld artikel de vader van het kind de rechtbank kan verzoeken om hem mede met het gezamenlijk ouderlijk gezag te belasten. Met de term ‘vader’ wordt de juridisch vader bedoeld die in een familierechtelijke betrekking tot [minderjarige] staat. Zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het ouderschap van de man over [minderjarige] vaststellen. Als gevolg daarvan zal de man juridisch vader van [minderjarige] worden en komen zij in een familierechtelijke betrekking tot elkaar te staan. Gelet hierop kan de man worden ontvangen in zijn verzoek tot wijziging van het eenhoofdig ouderlijk gezag naar gezamenlijk ouderlijk gezag betreffende [minderjarige] . De vrouw kan als moeder uit wie [minderjarige] is geboren op grond van het vijfde lid van voormeld artikel eveneens in haar verzoek worden ontvangen.
2.21.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de man en de vrouw graag willen dat de man samen met de vrouw wordt belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] . De bijzondere curator heeft aangegeven dat zij het in het belang van [minderjarige] acht dat de man, samen met de vrouw, wordt belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] . Ook heeft de Raad hiertegen geen bezwaren geuit.
2.22.
De rechtbank overweegt, gelet op het voorgaande, dat het in het belang van [minderjarige] moet worden geacht dat de man, samen met de vrouw, wordt belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] en dat niet is gebleken dat er sprake is van één of meerdere contra-indicaties. Gelet hierop en met het oog op het uitgangspunt van de wetgever dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind(eren) uitoefenen, zal de rechtbank het gezamenlijk verzoek van de man en de vrouw toewijzen in die zin dat zij zal bepalen dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
Taak bijzondere curator
2.23.
De rechtbank zal de bijzondere curator ontslaan van haar taak nu zij deze heeft volbracht in deze procedure in eerste aanleg en er een eindbeslissing wordt genomen over het afstammingsverzoek (en de overige verzoeken) in deze procedure.
Toesturen beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand
2.24.
De rechtbank zal ten slotte bepalen dat de griffier van deze rechtbank, wanneer de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg , om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
2.25.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vaststelling ouderschap;
3.2.
stelt het ouderschap vast van de heer [de man] , geboren op [geboortedag 2] 1996 te [geboorteplaats] ten aanzien van de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2022 te [geboorteplaats] ;
3.3.
verstaat, na het in kracht van gewijsde gaan van de beslissing tot vaststelling ouderschap, dat [minderjarige] , voornoemd, de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam van de vrouw] ” behoudt;
3.4.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank, wanneer de beslissing tot vaststelling ouderschap in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van Tilburg , om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
3.5.
bepaalt dat de man en de vrouw, na het in kracht van gewijsde gaan van de beslissing tot vaststelling ouderschap, voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen;
3.6.
ontslaat de bijzondere curator van haar taak in deze procedure in eerste aanleg.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024 door mr. Van Triest, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.