ECLI:NL:RBZWB:2024:7006

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C.02/426934 JE RK 24-1711
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld vanwege een ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige, die nog zeer jong is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat door ziekte van de jeugdzorgwerker de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling (GI) onvoldoende is geweest, wat heeft geleid tot onduidelijkheid en vertraging in de noodzakelijke hulpverlening. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar hebben moeite om de benodigde hulp te accepteren en om samen te werken met de GI. De kinderrechter heeft in haar beoordeling benadrukt dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet kan worden gepauzeerd en dat er snel actie moet worden ondernomen om deze te verhelpen. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van twee maanden, met aanhouding van het resterende deel van het verzoek, om de voortgang van de hulpverlening te monitoren. De GI moet nu zorgen voor een duidelijke communicatie met de ouders en hen goed informeren over de verdere stappen in het hulpverleningstraject. De kinderrechter heeft ook een nieuwe mondelinge behandeling gepland om de voortgang te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426934 / JE RK 24-1711
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 23 september 2024;
  • het e-mailbericht van de moeder van 30 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • de vader.
1.3.
De moeder heeft de rechtbank in voormeld e-mailbericht laten weten dat zij verhinderd was om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Zij heeft niet gevraagd om de mondelinge behandeling te verplaatsen naar een ander moment, waar zij wel bij zou kunnen zijn. De rechtbank begrijpt het bericht van de moeder dan ook zo dat zij geen behoefte heeft om haar standpunt mondeling toe te lichten.
2.
De feiten
2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 oktober 2022 het toen nog ongeboren kind onder toezicht gesteld van de GI tot 13 oktober 2023. Bij beschikking van 11 oktober 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 13 oktober 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI acht het nog noodzakelijk dat [minderjarige] onder toezicht blijft, omdat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De moeder en [minderjarige] verblijven binnen een Ouder-Kind voorziening van Amarant en maken daar een positieve ontwikkeling door. De moeder werkt mee en is goed in de samenwerking met Amarant. Er is zicht gekomen op haar opvoedvaardigheden. Ook gaat de moeder EMDR-therapie aan. De vader verblijft bij [locatie]. Hier is geen voorziening voor het observeren van de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Door ziekte van de jeugdzorgwerker is hier vanuit de GI weinig in gebeurd, maar er zijn geen concrete zorgen over de omgang. De vader zal wel nog EMDR-therapie aangaan. De moeder en de GI wisselen steeds van visie over de persoonlijke problematiek van de vader. De vader kampt met schulden en moet werken om te voorkomen dat hij zijn huis verliest. Hij heeft hierdoor ook moeite om afspraken met de hulpverlening na te komen. De opvoedvaardigheden van de vader moeten eerst in kaart worden gebracht.
Het ingezette traject bij [jeugdzorginstelling] voor ouderschapsbemiddeling en het opstellen van een ouderschapsplan is gestopt. De GI onderzoekt nu de mogelijkheden om dit traject door Amarant te laten verzorgen. Er is in de afgelopen periode een conflict geweest tussen de vader en de nieuwe partner van de moeder, echter lijkt het contact nu weer verbeterd te zijn. Amarant is ook positief over de invloed van deze nieuwe partner, omdat hij structuur lijkt te brengen. De moeder en de nieuwe partner zijn open over hun relatie tegenover Amarant en zij werken mee. De GI verzoekt om verlenging van de ondertoezichtstelling met zes maanden. De betrokken jeugdzorgwerker kan een rol spelen in het opbouwen van het contact tussen [minderjarige] en de vader, het opzetten van de ouderschapsbemiddeling, het zicht krijgen op de opvoedingsvaardigheden van de vader en het opstellen van het ouderschapsplan.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de vertegenwoordiger van de GI aan dat zijzelf sinds september 2024 betrokken is bij [minderjarige] , maar dat zij nog geen kennis heeft kunnen maken met de vader. Zij vervangt de eerder toegewezen jeugdzorgwerker, omdat deze langdurig ziek is. Hierdoor heeft de GI niet de noodzakelijke stappen voor [minderjarige] kunnen zetten. De GI is niet bekend met de meest actuele situatie van de ouders. Door een technische fout is een groot deel van de aantekeningen van de vorige jeugdzorgwerker verloren gegaan. De GI erkent dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet naar behoren is verlopen. De GI wil graag nog de gelegenheid krijgen om op korte termijn met de ouders en met Amarant in gesprek te gaan, om op korte termijn alsnog de benodigde stappen te kunnen zetten om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
4.2.
De vader geeft aan dat de GI veel en grote fouten heeft gemaakt. Er werd tegen de moeder en hem gezegd dat de vorige jeugdzorgwerker op vakantie zou zijn. Via Amarant hebben zij vernomen dat zij langdurig ziek is. Er zou een nieuwe jeugdzorgwerker komen, maar die heeft hij tot vandaag niet gezien. De vader heeft grote moeite om weer vertrouwen te krijgen in de GI. De moeder en hij zijn nog geen stap verder gekomen tijdens de ondertoezichtstelling. De vader betwist dat hij de afspraken met de hulpverlening niet zou zijn nagekomen. Er wordt geen rekening gehouden met zijn werktijden en hij is daardoor niet in staat om te verschijnen op afspraken met de hulpverlening. Het is ook voorgekomen dat de ouders bij de hulpverlening voor een gesloten deur hebben gestaan. De vader botst wel eens met de moeder, omdat er onduidelijkheid is. De GI heeft al anderhalf jaar geprobeerd om [minderjarige] bij de vader te laten overnachten. De vader is zelfs verhuisd, zodat [minderjarige] bij hem kan overnachten. De gemeente Tilburg is niet bereid geweest om een hulpverleningstraject te financieren. [locatie], waar de man woont, beschikt niet over de noodzakelijke expertise voor het begeleiden bij de omgang. Daarna heeft Amarant bij de GI een oplossing aangedragen, maar omdat zij in de hulpverlening aan de moeder voorzien, wilde de GI daar geen gebruik van maken. De vader vraagt zich dan ook af of voortzetting van de ondertoezichtstelling nog zin heeft. Hij en de moeder zouden maandelijks een gesprek bij Amarant hebben, maar deze zijn de laatste vier maanden niet doorgegaan. De vader spreekt nu zelf met de moeder af wanneer hij [minderjarige] komt ophalen. Tijdens de kermis is [minderjarige] vijf dagen aaneengesloten bij de vader geweest. De vorige jeugdzorgwerker weet hiervan en heeft hiermee ingestemd. Dit verloopt wat de ouders betreft goed. De GI heeft veel beloftes gedaan, maar is deze niet nagekomen. Gezien zijn eigen verleden met jeugdbescherming, heeft de vader geen vertrouwen meer in de GI. Met de vorige jeugdzorgwerker hadden de moeder en hij een goede klik. Nu wordt verwacht dat de moeder en hij opnieuw een werkrelatie aangaan met een nieuwe jeugdzorgwerker. De vader krijgt voldoende ondersteuning vanuit Amarant. Er is bij Amarant een goed gesprek geweest tussen de ouders, waarna zij in staat zijn gebleken om zelf afspraken te maken over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Volgens de vader staat ook de moeder niet meer achter een ondertoezichtstelling. In het geval dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, hoopt de vader dat er snel stappen worden gezet, dat de GI duidelijk is naar de ouders en dat de beloftes door de GI worden nagekomen.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de
minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen
binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te
achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel
247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
In artikel 1:260, eerste lid, BW is bepaald dat de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter overweegt als volgt.
5.3.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI moet worden toegewezen voor de duur van twee maanden. Het resterende deel van het verzoek – vier maanden – wordt aangehouden. De kinderrechter zal hieronder uitleggen waarom zij vindt dat de ondertoezichtstelling nog nodig is.
5.4.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 11 oktober 2023 overwogen dat er tegenstrijdige signalen waren over het nakomen van de afspraken door de ouders, de verzorging van [minderjarige] en over goed genoeg ouderschap. De vader en de moeder zouden nog niet de meest passende hulpverlening hebben en beiden gebaat zijn bij de duidelijke kaders die de ondertoezichtstelling met zich brengt om te kunnen handelen in het belang van [minderjarige] . De ouders waren aangemeld voor ouderschapsbemiddeling bij [jeugdhulp] . Er moest met de vader en de moeder gewerkt worden aan een observatietraject zodat er zicht kan komen op hun opvoedvaardigheden en of zij in staat zijn de zorg voor [minderjarige] te dragen. Daarnaast is overwogen dat het opstellen van een ouderschapsplan belangrijk is zodat helder wordt wat de rol van de vader en de moeder is in het leven van [minderjarige] nu zij niet meer samen zijn.
5.5.
De kinderrechter overweegt dat er nog niet is voldaan aan voorgaande doelen en dat de GI in deze forse steken heeft laten vallen, door [minderjarige] en zijn ouders zo weinig aandacht te geven. Dat acht de kinderrechter zeer ernstig, omdat het bereiken van deze doelen noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , die nog erg jong is, weg te kunnen nemen. De kinderrechter begrijpt dat door ziekte van de betrokken jeugdzorgwerker de zaak onvoldoende aandacht heeft gekregen. Alhoewel de kinderrechter begrip heeft voor de situatie bij de GI, kan dat naar het oordeel van de kinderrechter geen reden zijn voor onnodige vertraging binnen de ondertoezichtstelling, nu de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet gepauzeerd kan worden. Ook hadden de ouders hierover beter geïnformeerd kunnen en moeten worden. Het is in het belang van [minderjarige] dat er zo snel mogelijk weer aan het wegnemen van zijn ontwikkelingsbedreiging kan worden gewerkt.
5.6.
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over het verloop en de ontwikkelingen van de afgelopen periode. Er wordt aangegeven dat de moeder en [minderjarige] een goede ontwikkeling doormaken en dat de moeder goed meewerkt met Amarant en EMDR-therapie volgt. In hoeverre er voldoende zicht is op de opvoedvaardigheden van de moeder en hoe het toekomstperspectief er uit ziet is niet onderbouwd. De vader wordt verweten dat hij afspraken met de hulpverlening niet nakomt, terwijl hij daarvoor een verklaring heeft gegeven. Er is geen zicht op hoe de omgang tussen de vader en [minderjarige] verloopt en welke stappen er omtrent de opbouw en begeleiding zijn gezet en nog moeten worden gezet. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling geen opheldering kunnen geven, omdat zij niet of onvoldoende bekend is met wat er de afgelopen tijd daadwerkelijk is gebeurd. Zij kan alleen putten uit de aantekeningen van haar collega, die langdurig ziek is en wiens aantekeningen door een technische storing kennelijk niet volledig zijn. Dit acht de kinderrechter zeer zorgwekkend en zeker niet in het belang van [minderjarige] . Daar komt nog bij dat beide ouders een verleden hebben met jeugdhulp en dat zij grote moeite hebben om hulpverleners in vertrouwen te nemen. Zij hadden een goede klik met de vorige jeugdzorgwerker, maar kunnen nu niet meer op haar terugvallen. De vader heeft op zeer treffende wijze onder woorden gebracht hoe hij zich door de GI in de steek gelaten voelt. Er zal dan ook hard aan getrokken moeten worden om de ouders in staat te stellen om opnieuw een werkrelatie met de nu betrokken jeugdbeschermer aan te gaan.
5.7.
Het gebrek aan inzet van passende hulpverlening door de GI heeft er toe geleid, dat de ouders, na een goed gesprek onder begeleiding van Amarant, zelf tot het regelen van de omgang zijn gekomen, aldus dat de vader [minderjarige] ziet als dat bij hem uitkomt of als de moeder opvang voor [minderjarige] nodig heeft. Dit verloopt volgens de vader naar behoren, maar is zo onregelmatig dat de omgang voor [minderjarige] nu onvoldoende voorspelbaar is.
5.8.
Uit het voorgaande blijkt dat, hoewel er veel onduidelijk is gebleven, [minderjarige] nog onverkort in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ouders nog niet in staat kunnen worden geacht om deze bedreiging zelfstandig weg te nemen. Dat de ouders in staat zijn gebleken om zelfstandig afspraken te maken over [minderjarige] , is een goede stap vooruit, maar deze ontwikkeling is nog te pril en kwetsbaar om als basis te dienen voor een omgangsregeling op de lange termijn. Er is bovendien onvoldoende zicht op de feitelijke situatie, om te kunnen oordelen dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet meer nodig is. Daarom acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI de komende tijd bij [minderjarige] en zijn ouders betrokken blijft. De kinderrechter benadrukt daarbij dat het van groot belang is dat de ouders spoedig kennis maken met de nieuwe jeugdzorgwerker, waarvoor er kennelijk daags na de mondelinge behandeling een afspraak met de moeder is gepland en waarbij de vader kan aansluiten. Het is voor [minderjarige] van groot belang dat er een duidelijk plan komt, dat wordt uitgewerkt en dat gaat bestendigen. De GI zal de komende periode moeten gebruiken om te reconstrueren wat er gebeurd is en een heldere lijn uit te zetten over wat er nog moet gaan gebeuren, met name inzake het contact tussen [minderjarige] en de vader, de ouderschapsbemiddeling, zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders en het ouderschapsplan. Verder zal de GI, om het vertrouwen van de ouders te kunnen herwinnen, beloftes waar moeten maken, bereikbaar moeten zijn voor de ouders en de ouders goed informeren over het verdere verloop van de ondertoezichtstelling.
5.9.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor de duur van twee maanden uitspreken, met aanhouding van het resterende deel van het verzoek, zodat er een vinger aan de pols gehouden kan worden over het verdere verloop van het hulpverleningstraject. (artikel 1:260, eerste lid, BW).

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 13 oktober 2024 tot 13 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling aan tot hierna te noemen mondelinge behandeling, met het verzoek aan de GI om
uiterlijk 29 november 2024te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de stand van zaken, met daarbij een onderbouwd standpunt of zij het resterende deel van het verzoek handhaaft;
6.4.
bepaalt dat de GI, de moeder en de vader zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling van
2 december 2024 om 12.00 uur, bij kinderrechter mr. Oomes, welke mondelinge behandeling wordt gehouden in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10 te Breda;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking heeft te gelden als een oproeping voor deze mondelinge behandeling voor de GI, de moeder en de vader;
6.6.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024, in aanwezigheid van Joosen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.