ECLI:NL:RBZWB:2024:7013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/423793 / FA RK 24-2868
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
  • mr. H.J. Hurkmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het ouderlijk gezag in een zaak betreffende een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het ouderlijk gezag. De vrouw, die bij de geboorte van haar minderjarige kind nog minderjarig was, verzoekt om haar met het ouderlijk gezag te belasten. De man was destijds belast met het gezag. De vrouw heeft feitelijk het gezag over het kind uitgeoefend, aangezien het kind bij haar woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is om de vrouw ook met het ouderlijk gezag te belasten, nu zij inmiddels meerderjarig is. De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er mogelijk hoger beroep worden ingesteld. De uitspraak is gedaan in het openbaar, waarbij de advocaat van de vrouw aanwezig was, maar de man en de Raad voor de Kinderbescherming niet verschenen. De minderjarige is in de gelegenheid gesteld om haar wensen kenbaar te maken, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/423793 / FA RK 24-2868
datum uitspraak: 27 september 2024
beschikking over de wijziging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E. El-Sharkawi,
en
[de man],
wonende aan [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 juni 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- de beschikking van de rechtbank van 6 oktober 2020 met aangehecht het ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 september 2024. Bij die gelegenheid is de advocaat van de vrouw verschenen. Ook is de heer [tolk] verschenen als tolk voor de vrouw.
1.3. De vrouw is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn ook de man en de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, niet verschenen. De rechtbank heeft ook geen schriftelijke reactie ontvangen.
1.4. De minderjarige [minderjarige] is gelet op haar leeftijd in de gelegenheid gesteld om te vertellen wat zij belangrijk vindt en wat haar wensen en behoeften zijn. Van deze gelegenheid heeft [minderjarige] geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar getrouwd geweest van 5 juli 2015 tot 25 februari 2021;
- tijdens hun huwelijk is geboren het volgende, nu nog minderjarige kind:
[minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ;
- op het moment van de geboorte van [minderjarige] was de vrouw nog minderjarig;
- bij beschikking van 22 december 2016 is de man met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] belast;
- [minderjarige] woont bij de vrouw.
2.2.
Op 18 april 2024 heeft de vrouw een verzoek ingediend om voor recht te verklaren dat zij van rechtswege het ouderlijk gezag heeft gekregen over [minderjarige] . De rechtbank heeft bij beschikking van 7 juni 2024 dit verzoek afgewezen en heeft overwogen dat het van rechtswege ontstaan van het ouderlijk gezag alleen aan de orde is wanneer geen ander met het gezag over [minderjarige] is belast. Echter, de man is belast met het gezag over [minderjarige] .

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt, samengevat, om haar met het ouderlijk gezag te belasten over [minderjarige] .

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw geeft aan dat zij bij de geboorte van [minderjarige] nog minderjarig was en daardoor onbevoegd om met het ouderlijk gezag te worden belast. Op verzoek van de Raad heeft de rechtbank de vader van [minderjarige] met het gezag belast. Sinds de echtscheiding woont [minderjarige] bij de vrouw en heeft zij de dagelijkse zorg over haar. Bij het nemen van beslissingen over [minderjarige] is de vrouw afhankelijk van de man en dit is niet wenselijk. Het is belangrijk dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw nog toegelicht dat partijen met elkaar kunnen overleggen en dat er contact is tussen [minderjarige] en haar vader.
4.2.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de vrouw op het moment van de geboorte van [minderjarige] minderjarig was en op grond van de wet onbevoegd was tot het gezag. De rechtbank heeft daarom op 22 december 2016 de vader van [minderjarige] met het gezag belast. Inmiddels is de vrouw meerderjarig en kan zij de rechtbank verzoeken om haar ook met het gezag over [minderjarige] te belasten.
4.4.
Uit de ingediende stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] sinds haar geboorte bij de vrouw opgroeit. De vrouw oefent feitelijk het gezag over [minderjarige] uit. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] wenselijk is om de vrouw ook met het ouderlijk gezag te belasten.

5.De beslissing

De rechtbank
belast [de vrouw] , geboren op [geboortedag 2] 1999 in [geboorteplaats 2] , met het ouderlijk gezag over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.