ECLI:NL:RBZWB:2024:7020

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23/10890 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en inkomenseis in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die tot 22 februari 2015 als financieel administratief medewerker werkte, heeft zich op 5 juli 2016 ziekgemeld tijdens zijn werkloosheid. Na een periode van ziekte ontving hij een Ziektewet-uitkering, die eindigde op 16 juni 2017. Eiser heeft vervolgens een WW-uitkering ontvangen, die op 4 januari 2019 eindigde. Eiser heeft zich opnieuw ziek gemeld op 26 november 2018 en ontving een Ziektewet-uitkering vanaf 7 januari 2019. Het UWV heeft op 28 december 2020 geweigerd om eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat uiteindelijk leidde tot een uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2023, die het UWV opdroeg om een nieuw besluit te nemen. Het UWV heeft op 6 november 2023 een vervolguitkering toegekend aan eiser, maar eiser betwist dat hij geen recht heeft op een loongerelateerde uitkering en stelt dat de inkomenseis onredelijk is. De rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden de vervolguitkering heeft toegekend en dat eiser geen recht heeft op een loongerelateerde uitkering of schadevergoeding. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en verklaart dat er geen onrechtmatig besluit is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10890 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 november 2023 op het bezwaar van eiser heeft het UWV die uitkering toegekend.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van het UWV is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser heeft tot 22 februari 2015 als financieel administratief medewerker gewerkt. Met ingang van 23 februari 2015 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft zich op 5 juli 2016 tijdens de periode van werkloosheid ziekgemeld. Vanaf 4 oktober 2016, na doorbetaling van de WW-uitkering gedurende 13 weken, heeft eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) gekregen. Deze uitkering is met ingang van 16 juni 2017 beëindigd omdat eiser hersteld is. Aansluitend ontving eiser weer een WW-uitkering. In het besluit van 11 juli 2017 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat als er niets verandert, hij recht heeft op een WW-uitkering tot en met 4 januari 2019.
2.2.
Eiser heeft zich op 26 november 2018 tijdens een periode van werkloosheid weer ziek gemeld.
2.3.
Met het besluit van 8 januari 2019 heeft het UWV aan eiser met ingang van
7 januari 2019 – omdat zijn WW-uitkering in verband met het bereiken van de maximale uitkeringstermijn eindigde – een ZW-uitkering toegekend.
2.4.
Met het besluit van 7 februari 2019 heeft het UWV eisers WW-uitkering met ingang van 5 januari 2019 beëindigd.
2.5
Met het primaire besluit van 28 december 2020 heeft het UWV geweigerd aan eiser met ingang van 23 november 2020 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.6.
Met het besluit op bezwaar van 15 september 2021 heeft het UWV dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.7.
Eiser heeft tegen dit besluit op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. Deze rechtbank heeft het beroep, na raadpleging van een psychiater, op
9 augustus 2023 gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 15 september 2021 vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.8.
Met het bestreden besluit van 6 november 2023 heeft het UWV uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank Amsterdam en aan eiser met ingang van 23 november 2020 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,25%. Het UWV kent aan eiser een vervolguitkering toe omdat hij zich indertijd heeft ziekgemeld vanuit de WW en zijn WW-recht volledig heeft opgesoupeerd.

Beroep

3.1.
Eiser stelt dat hij recht heeft op een loongerelateerde uitkering. Hij betwist dat hij geen WW-recht meer heeft.
3.2.
Daarnaast stelt eiser dat het onredelijk is en in strijd met het rechtszekerheids-beginsel dat hij met terugwerkende kracht wordt geconfronteerd met een inkomenseis. Volgens eiser dient hij dan ook in aanmerking te komen voor een loonaanvullingsuitkering.
3.3.
Tot slot verzoekt eiser om vergoeding van zijn schade, in ieder geval in verband met het onrechtmatige besluit van 28 december 2020.
De eerste schadepost betreft het verschil over de periode van 23 november 2020 tot 1 juni 2023 (eisers pensioengerechtigde leeftijd) tussen een loonaanvullingsuitkering, die eiser had kunnen krijgen als hij tijdig op de hoogte was gesteld van de inkomenseis, en de vervolguitkering.
De tweede schadepost betreft het verschil vanaf 1 juni 2023 tussen het pensioen, dat eiser had ontvangen als hij pas op de pensioengerechtigde leeftijd daarop aanspraak had gemaakt, en het lagere pensioen dat hij ontvangt door de vervroegde aanspraak. Als gevolg van het feit dat aan eiser in eerste instantie een WIA-uitkering was geweigerd, was hij namelijk genoodzaakt om aanspraak te maken op een vervroegde pensioenuitkering om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden met het bestreden besluit van 6 november 2023 aan eiser met ingang van 23 november 2020 een vervolguitkering heeft toegekend.
5.2.
Op grond van artikel 59 van de WIA bedraagt de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan. De duur van de loongerelateerde uitkering wordt (in dit geval) verminderd met de duur van de ontvangen WW-uitkering.
Artikel 60 van de WIA bepaalt dat als de duur van de loongerelateerde uitkering is verstreken de WGA-uitkering bestaat uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis of voor wie geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Er geldt geen inkomenseis als de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minimaal 80%.
WW-recht
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de besluiten van het UWV van
11 juli 2017, 8 januari 2019 en 7 februari 2019 afdoende dat eiser, in verband met de maximale uitkeringstermijn van zijn WW-uitkering, tot en met 4 januari 2019 recht had op die uitkering. De WW-uitkering is met ingang van 5 januari 2019 ook daadwerkelijk beëindigd.
Dat betekent dat – in tegenstelling tot wat eiser heeft aangevoerd – hij geen recht meer heeft op een WW-uitkering, omdat dat recht volledig is opgebruikt, en dus ook geen recht heeft op een loongerelateerde uitkering, nu de duur van die uitkering is verminderd met de duur van de maximale WW-uitkering. Ter zitting is dit ook van de zijde van eiser bevestigd.
LAU of VU
5.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser evenmin recht heeft op een loonaanvullings-uitkering, en overweegt als volgt.
De inkomenseis is neergelegd in artikel 60 van de WIA.
Artikel 60 van de WIA is dwingendrechtelijk van aard en is een bepaling van formele wetgeving. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling in de weg aan toetsing van artikel 60 van de WIA aan het evenredigheidsbeginsel. Dat is slechts anders als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, waardoor aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (zogenoemde ‘contra-legemtoepassing’). Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. [1]
5.5.
De rechtbank begrijpt eisers standpunt dat het stellen van een inkomenseis onredelijk en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is, als een verzoek om contra-legemtoepassing ten aanzien van artikel 60 van de WIA. Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld of aannemelijk gemaakt die afwijking van artikel 60 rechtvaardigen. Eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. Eiser stelt dat hij met terugwerkende kracht geconfronteerd wordt met een inkomenseis, waaraan hij nu niet meer kan voldoen. De rechtbank overweegt dat eiser ook als hij meteen na einde wachttijd - per 23 november 2020 - een WIA-uitkering had gekregen, aan de inkomenseis had moeten voldoen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij destijds, ondanks diverse sollicitaties, geen werk heeft kunnen vinden en hij zichzelf ook niet in staat achtte te werken. Daarom heeft hij besloten in zijn levensonderhoud te voorzien door zijn vroegpensioen aan te spreken. Dat eiser destijds wel aan de inkomenseis had kunnen voldoen, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot afwijking van artikel 60 van de WIA, is de rechtbank niet gebleken.
5.6.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het UWV het thans bestreden besluit tot toekenning aan eiser van een vervolguitkering, op goede gronden genomen heeft. Eisers beroep slaagt niet.
5.7.
Omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit wijst de rechtbank eisers verzoek om vergoeding van schade, voor zover dat is gedaan in verband met het thans bestreden besluit, in deze procedure af.
5.8.
Voor zover eiser schade claimt in verband met de besluiten van 28 december 2020 en 15 september 2021 zal de rechtbank daarover in deze procedure niet oordelen, omdat de (on)rechtmatigheid van die besluiten in deze procedure niet voorligt. De rechtbank merkt eisers verzoek om schadevergoeding daarom (tevens) aan als een verzoek aan het UWV tot het nemen van een zelfstandig schadebesluit, waarvoor een separate procedure zal moeten worden gevolgd. De rechtbank zal daarvoor, zoals met eiser is besproken ter zitting, een nieuw zaaksdossier aanleggen, en partijen over deze procedure nader berichten.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is ongegrond.
6.2.
Als gevolg hiervan heeft eiser geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten. Hij heeft evenmin recht op vergoeding van de door hem geclaimde schade wegens onrechtmatigheid van het thans bestreden besluit.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 17 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 59
1. De duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is ten minste drie maanden en ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
2. De uitkeringsduur:
a. is een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden voor zover het arbeidsverleden niet langer is dan tien kalenderjaren; en
b. wordt voor zover het arbeidsverleden meer is dan tien kalenderjaren verlengd met een halve maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen na 2015 en met een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden voor 2016. Bij het berekenen van de uitkeringsduur worden de maanden en de halve maanden bij elkaar opgeteld en wanneer die berekening niet leidt tot een aantal gehele maanden, telt een halve maand voor 15 kalenderdagen.
6. De duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd met de duur van de ontvangen uitkering op grond van de Werkloosheidswet of met de duur van het ontvangen wachtgeld indien de verzekerde, onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd, uitsluitend verzekerd was als gevolg van het van toepassing zijn van de in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, c, d, e of f bedoelde situaties. De duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt voorts verminderd met de duur van de ontvangen uitkering op grond van de Werkloosheidswet die de verzekerde ontving uit hoofde van dezelfde dienstbetrekking als de dienstbetrekking waaruit het recht op een WGA-uitkering is ontstaan.
Artikel 60
1. Indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, bestaat de WGA-uitkering uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
2. De inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3. Voor de verzekerde, die op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, of die gedurende tenminste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, als bedoeld in het tweede lid, geldt geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 kalendermaanden. Deze periode eindigt op het moment dat de verzekerde gedurende ten minste twee kalendermaanden slechts in staat was met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1004)