In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie en zorgregeling na een echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van Reeven-Özer, verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie die hij betaalt voor zijn twee minderjarige kinderen, die bij de vrouw wonen. Hij stelde dat de overeengekomen bijdrage van € 405 per maand per kind was vastgesteld met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat zijn financiële situatie sinds de echtscheiding is veranderd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.G. Dictus, verzocht op haar beurt om wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen vaker bij de man zouden verblijven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en vrouw van 15 mei 2009 tot 21 december 2020 met elkaar gehuwd zijn geweest en dat zij gezamenlijk ouderlijk gezag hebben over hun twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de overeengekomen kinderalimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De rechtbank oordeelde dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het vaststellen van de kinderalimentatie en dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een herberekening zou rechtvaardigen.
Wat betreft de zorgregeling heeft de rechtbank opgemerkt dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt en dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor de kinderen. De rechtbank heeft besloten de beslissing over de zorgregeling aan te houden in afwachting van de voortgang van een hulpverleningstraject bij een jeugdzorginstelling, waarbij beide ouders hebben aangegeven bereid te zijn om aan hun communicatie te werken. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zorgregeling uitgesteld tot 25 maart 2025, om te kijken of partijen tot een oplossing kunnen komen.