ECLI:NL:RBZWB:2024:7029

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426168 / KG ZA 24-422 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • B. Bosters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie in kort geding wegens het ontbreken van een advocaat aan de zijde van de eiser

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2024, is een kort geding aan de orde waarin de eiser, een Belgische partij, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde partij. De eiser had een overeenkomst gesloten met de gedaagde voor het stallen van twee pony's, maar na het aanvragen van een datum voor de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de eiser zich onttrokken en is er geen nieuwe advocaat aangesteld. Op de zittingsdag is er namens de eiser niemand verschenen. De rechtbank heeft op basis van artikel 123 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de gedaagde partij ontslag van instantie verleend, omdat de eiser niet vertegenwoordigd was door een advocaat, wat een vereiste is in kort geding procedures. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het karakter van een kort geding zich verzet tegen het bieden van een termijn om dit verzuim te herstellen. Hierdoor is de eiser veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 1.213,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/426168 / KG ZA 24-422
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] (België),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: voorheen mr. C.A.M.J.M. Joosten (die zich op 30 september 2024 heeft onttrokken), thans geen,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] , [gemeente] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conceptdagvaarding ingekomen op 2 september 2024;
- de onttrekking van mr. Joosten als advocaat aan de zijde van eisende partij;
- de mondelinge behandeling van 11 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 20 april 2024 een overeenkomst gesloten voor het stallen van twee pony’s van [eiser] op het erf van [gedaagde] . Afgesproken is dat [eiser] stallingskosten betaalt aan [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
primair
a. [gedaagde] te veroordelen tot teruggave van de pony [naam] met [chipnummer]
aan [eiser] binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een periode door u in goede justitie te bepalen;
te bepalen dat [gedaagde] bij toewijzing van de vordering zoals geformuleerd
onder a. een dwangsom ad. € 500,-- verbeurt voor elke dag, althans elk dagdeel dat [gedaagde] in strijd handelt met de verplichting tot teruggave van de pony [naam] met een maximum van € 50.000,--;
subsidiair
[gedaagde] te verplichten tot het prijsgeven van de verblijfplaats van pony [naam] met [chipnummer] aan [eiser] binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een periode door u in goede justitie te bepalen;
te bepalen dat [gedaagde] bij toewijzing van de vordering zoals geformuleerd onder a. een dwangsom ad. € 500,-- verbeurt voor elke dag, althans elk dagdeel dat [gedaagde] in strijd handelt met de verplichting tot teruggave van de pony [naam] met een maximum van € 50.000,--.
Daarnaast vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] ten onrechte een beroep op het retentierecht doet ten aanzien van een van de pony’ [gedaagde] meent aanspraak te maken op een bedrag, maar [eiser] betwist de hoogte van dit bedrag. Daarnaast heeft [eiser] voldaan aan haar betalingsverplichting ten aanzien van het ingeroepen retentierecht. Ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het beroep op het retentierecht onaanvaardbaar.

4.De beoordeling

4.1.
Na het uitroepen van de procedure is namens [gedaagde] haar advocaat verschenen. Namens [eiser] is niemand verschenen. Nadat mr. C.A.M.J.M. Joosten zich op 30 september 2024 als advocaat heeft onttrokken, heeft zich ook geen – nieuwe – advocaat namens [eiser] gesteld.
4.2.
Het hier gaat om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Ingevolge art. 79 lid 2 jo. 255 Rv dient de eisende partij vertegenwoordigd te zijn door een advocaat. Dit vereiste is ook neergelegd in punt 10.2 van het Landelijk Procesreglement Kort Gedingen Rechtbank van 1 juli 2024. Deze verplichting is ingegeven vanwege de goede en snelle rechtsbedeling.
4.3.
Uit art. 123 Rv volgt dat indien een eisende partij geen advocaat stelt, de gedaagde partij van de instantie wordt ontslagen, met veroordeling van de eiser in de kosten. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het karakter van een kort geding procedure zich verzet tegen de mogelijkheid om een eisende partij ingevolge art. 123 lid 1 Rv een termijn te bieden om dit verzuim te herstellen (vgl. HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087). De voorgaande feiten maken dat de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat [gedaagde] van de instantie wordt ontslagen en dat [eiser] wordt veroordeeld in de kosten. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt daardoor niet toegekomen.
4.4.
De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.213,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
ontslaat [gedaagde] van de instantie,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.213,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.