ECLI:NL:RBZWB:2024:7036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/427330 / HA RK 24-196
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Holierhoek
  • A. van der Ploeg-Hogervorst
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure

Op 16 oktober 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster, die in persoon procedeerde. Het verzoek tot wraking was gericht tegen kantonrechter mr. Van den Boom. De verzoekster stelde dat de kantonrechter niet onpartijdig was, omdat hij geen vragen had gesteld over belangrijke aspecten van de zaak en omdat zij twijfels had over de rechtmatigheid van de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater. De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar vrees dat de kantonrechter vooringenomen zou zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling niet duidde op vooringenomenheid van de kantonrechter. Bovendien werd opgemerkt dat de beslissing om bepaalde producties toe te laten een procesbeslissing is en geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer verklaarde het verzoek kennelijk ongegrond en besloot dat de hoofdzaak voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/427330 / HA RK 24-196
Uitspraak van 16 oktober 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster,
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 7 oktober 2024;
  • de schriftelijke mededeling van mr. Van den Boom van 8 oktober 2024 dat hij niet in de wraking berust en zijn reactie op het wrakingsverzoek;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier in de hoofdzaak met zaaknummer 11054664 OV VERZ 24-2075.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van den Boom (hierna: de kantonrechter).

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna; Rv) kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter het uitgangspunt geldt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een procespartij vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
De wrakingskamer maakt uit het wrakingsverzoek op dat verzoekster aan haar wrakingsverzoek het volgende ten grondslag legt. De kantonrechter heeft met betrekking tot een aantal aspecten van de zaak die verzoekster belangrijk vindt geen vragen gesteld. Daarnaast had verzoekster van de kantonrechter kennelijk op de mondelinge behandeling een (voorlopig) oordeel willen horen met betrekking tot de vraag welk gedeelte van de betaling die de werkgever van erflater na overlijden heeft gedaan tot de nalatenschap van erflater behoort. Verzoekster is voorts van mening dat de kantonrechter ook aan eiseres in de hoofdzaak zelf vragen had moeten stellen over het afwikkelen van de nalatenschap van erflater omdat verzoekster er geen vertrouwen in heeft dat dat op rechtmatige wijze is gebeurd.
3.4.
Een mondelinge behandeling is bedoeld om partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten verder toe te lichten en over en weer te reageren op elkaars stellingen uit de schriftelijke stukken. De mondelinge behandeling is ook, en niet in de laatste plaats, bedoeld om de rechter van aanvullende inlichtingen te voorzien die hij nodig heeft om tot een beslissing te komen met betrekking tot het aan hem voorgelegde geschil. De vragen die de rechter aan partijen stelt zijn dus voornamelijk gericht op het verkrijgen van de informatie die hij nodig heeft om tot een beslissing te komen en die niet uit het dossier blijkt. Dat dit niet de vragen zijn die verzoekster gesteld had willen zien, kan niet tot het oordeel leiden dat er bij de rechter sprake zou zijn van vooringenomenheid. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de kantonrechter geen aanleiding heeft gezien om vragen aan eiseres in de hoofdzaak te stellen. Het hoort tot de taak van de kantonrechter om de regie op de zitting te voeren en hij heeft daarbij een grote mate van vrijheid. Het is aan de rechter om te beslissen aan wie hij op de zitting vragen stelt. De rechter is voorts niet gehouden om alvast mondeling te beslissen op (onderdelen van) het geschil. Het uitgangspunt van de wet is dat de beslissing van de rechter schriftelijk wordt uitgewerkt voordat die wordt uitgesproken. In deze zaak bestond naar het oordeel van de kantonrechter kennelijk geen aanleiding om een mondelinge (tussen)beslissing te nemen.
3.5.
Indien en voor zover verzoekster aan haar verzoek mede bedoeld heeft ten grondslag te leggen dat de kantonrechter ten onrechte de door de wederpartij te laat (want niet binnen de termijn genoemd in artikel 279 lid 6 jo 87 lid 6 Rv) ingediende producties heeft toegelaten geldt het volgende. De beslissing deze producties toe te laten is een procesbeslissing. Een procesbeslissing is geen grond voor toewijzing voor een wrakingsverzoek. Afgezien daarvan heeft de kantonrechter overeenkomstig art. 85 lid 4 Rv verzoekster een termijn van twee weken gegund om zich alsnog over deze producties uit te laten. Daarmee heeft de kantonrechter met haar belangen rekening gehouden.
3.6.
De wrakingskamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling niet tot de conclusie kan leiden dat de kantonrechter jegens verzoekster vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.7.
Omdat er sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub a van het Wrakingsprotocol van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek kennelijk ongegrond,
4.2.
bepaalt dat de zaak met nummer 11054664 OV VERZ 24-2075 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Van Noort en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.