In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Spuistraat te Vlissingen op 7 oktober 2022. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft de betrokkene aangevoerd dat hij geen telefoon in zijn hand had en dat er mogelijk sprake was van een vergissing. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.J.T. Berkeljon, heeft verzocht het beroep deels gegrond te verklaren en de sanctie te matigen vanwege schending van de hoorplicht.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende is komen vast te staan op basis van de verklaringen van twee verbalisanten. De betrokkene heeft echter onvoldoende bewijs geleverd om de verklaring van de verbalisanten te weerleggen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar heeft ook vastgesteld dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond is.
De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege de schending van de hoorplicht en heeft bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheid door de officier van justitie aan de betrokkene moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan door de kantonrechter en biedt de betrokkene de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.