In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning, gelegen in Oisterwijk, vastgesteld op € 318.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft op 18 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een vertegenwoordiger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier heeft bepaald, rekening houdend met de kwaliteit, onderhoudstoestand en voorzieningen van de woning.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het kettingbeding, dat het gebruik van de woning als winkel of bedrijf verbiedt, geen invloed heeft op de waarde van de woning. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, waardoor de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd blijft. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.