Op 18 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een rekestprocedure uitspraak gedaan over de zorgregeling tussen de man en zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft de beschikking van 8 september 2020 gewijzigd en bepaald dat er geen zorgregeling tussen de man en de minderjarige geldt. Dit besluit volgt op een periode waarin de zorgregeling sinds november 2023 niet meer werd uitgevoerd en de ondertoezichtstelling van de minderjarige op 11 mei 2024 is beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vooralsnog geen zicht is op hervatting van het contact tussen de man en de minderjarige.
De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Krijger, heeft verzocht om de zaak schriftelijk af te doen en de beschikking van 8 september 2020 te wijzigen. De man, vertegenwoordigd door mr. M.C. Buntsma, heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van de minderjarige vooropgesteld en het borgingsplan dat door de partijen is ondertekend in aanmerking genomen. Dit plan geeft aan dat het initiatief voor contactherstel bij de minderjarige ligt, die voorlopig niet naar haar vader wil gaan.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de huidige situatie en het gebrek aan contact, het in het belang van de minderjarige is om de zorgregeling te beëindigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Noort, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.