In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over een minderjarige, geboren in 2020. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzoekt om het gezamenlijk gezag met de man te beëindigen en alleen met het gezag over de minderjarige te worden belast. De man, vertegenwoordigd door mr. L.E. Swart, heeft aangegeven dat hij betrokken wil zijn bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige, maar er is al lange tijd geen communicatie tussen de ouders geweest.
De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 7 juli 2023 partijen en de minderjarige verwezen naar een hulpverleningstraject, maar dit traject is niet geslaagd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan en adviseert om het verzoek van de vrouw af te wijzen, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft de zaak op 30 augustus 2024 mondeling behandeld en de minderjarige onder toezicht gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI) voor een jaar.
De rechtbank heeft besloten het verzoek van de vrouw om met eenhoofdig gezag te worden belast aan te houden tot 3 juni 2025, in afwachting van de ontwikkelingen in de hulpverlening en de communicatie tussen de ouders. De rechtbank wil hierover nader geïnformeerd worden voordat een definitieve beslissing wordt genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Hendriks, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier mr. De Haas.