ECLI:NL:RBZWB:2024:7101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/407498 / FA RK 23-1273
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag en ondertoezichtstelling van een minderjarige in een complexe familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over een minderjarige, geboren in 2020. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzoekt om het gezamenlijk gezag met de man te beëindigen en alleen met het gezag over de minderjarige te worden belast. De man, vertegenwoordigd door mr. L.E. Swart, heeft aangegeven dat hij betrokken wil zijn bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige, maar er is al lange tijd geen communicatie tussen de ouders geweest.

De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 7 juli 2023 partijen en de minderjarige verwezen naar een hulpverleningstraject, maar dit traject is niet geslaagd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan en adviseert om het verzoek van de vrouw af te wijzen, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft de zaak op 30 augustus 2024 mondeling behandeld en de minderjarige onder toezicht gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI) voor een jaar.

De rechtbank heeft besloten het verzoek van de vrouw om met eenhoofdig gezag te worden belast aan te houden tot 3 juni 2025, in afwachting van de ontwikkelingen in de hulpverlening en de communicatie tussen de ouders. De rechtbank wil hierover nader geïnformeerd worden voordat een definitieve beslissing wordt genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Hendriks, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier mr. De Haas.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/407498 / FA RK 23-1273
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
Nadere beschikking betreffende wijziging gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. L.E. Swart te Roosendaal,
betreffende de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020.
Als informant in de onderhavige zaak wordt aangemerkt:
-
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 7 juli 2023 en alle daarin opgenomen en genoemde stukken;
- de e-mailberichten van het zorgloket KiSZ van 6 en 14 februari 2024;
- de brief van de Raad van 14 februari 2024, bij de rechtbank ontvangen op 15 februari 2024;
- het F9-formulier van mr. Kranenburg van 18 maart 2024;
- de brief van de Raad van 27 maart 2024, bij de rechtbank ontvangen op 29 maart 2024;
- de Raadsrapportage van 26 juni 2024, bij de rechtbank ontvangen op 27 juni 2024.
1.2
De zaak is mondeling en met gesloten deuren nader behandeld op 30 augustus 2024, gezamenlijk met de behandeling van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/424123 / JE RK 24-1218). Op het verzoek van de Raad is middels afzonderlijke beschikking beslist.
1.3
Bij de nadere mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de eerder in deze procedure gegeven beschikking van 7 juli 2023, waarin partijen en [de minderjarige] in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA) voor een hulpverleningstraject zijn verwezen naar het zorgloket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. In afwachting daarvan is de beslissing op het verzoek van de vrouw ten aanzien van het gezag aangehouden. Het verzoek van de vrouw betreffende de aanvraag van een ID-bewijs voor [de minderjarige] is afgewezen.
2.2
Uit de e-mailberichten van 6 en 14 februari 2024 van het zorgloket blijkt dat het hulpverleningstraject niet is geslaagd. De Raad heeft vervolgens onderzoek gedaan naar onder meer de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] . Op 27 juni 2024 heeft de rechtbank het onderzoeksrapport en bijbehorend advies van de Raad ontvangen. Uit dit rapport volgt dat de Raad een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk acht en in dit kader een daartoe strekkend verzoek zal richten aan de kinderrechter van deze rechtbank. Ten aanzien van het gezag adviseert de Raad om het verzoek van de vrouw af te wijzen. Uit onderzoek is niet gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen zijn ouders bij de instandhouding van het gezamenlijk gezag. Weliswaar zijn de ouders thans niet in staat om met elkaar te communiceren en gezamenlijke beslissingen te nemen in het belang van [de minderjarige] – er is sinds de relatiebreuk van partijen vrijwel geen samenwerking tussen hen geweest. [de minderjarige] is daar tot op heden echter niet mee belast. Daarnaast heeft de Raad de verwachting dat er binnen afzienbare tijd (gewerkt wordt aan en) voldoende verbetering zal komen in de huidige situatie aangezien er onder de professionale begeleiding van een gezinsvoogd zal moeten worden toegewerkt naar onder andere contachtherstel tussen [de minderjarige] en de man en een vorm van samenwerking tussen partijen. Daarbij zal de gezinsvoogd de belangen van [de minderjarige] kunnen monitoren en bewaken, zodat [de minderjarige] niet klem of verloren raakt in het proces. Een wijziging in het gezag acht de Raad derhalve niet in het belang van [de minderjarige] .
2.3
Op 30 augustus 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 augustus 2024 en tot 30 augustus 2025. Deze mondelinge uitspraak is op 13 september 2024 schriftelijk vastgelegd in een beschikking.
2.4
Thans ligt nog voor het verzoek van de vrouw om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het gezamenlijk gezag van de vrouw en de man over [de minderjarige] wordt beëindigd en te bepalen dat de vrouw per datum van de ten deze te wijzen beschikking in het vervolg alleen met het gezag over [de minderjarige] zal zijn belast c.q. het gezag over [de minderjarige] haar alleen toekomt, met opdracht aan de griffier om hiervan aantekening te maken in het gezagsregister.
2.5
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5.1
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge
behandeling op 30 augustus 2024 is het de rechtbank gebleken dat er de afgelopen jaren
ontzettend veel is gebeurd tussen partijen, waardoor de vrouw geen enkel vertrouwen heeft
in de man en in zijn rol als vader in het leven van [de minderjarige] . Voorts is gebleken dat er al sinds lange tijd geen communicatie meer is tussen partijen en ook is er inmiddels al zo’n drie jaar geen contact meer geweest tussen de man en [de minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven haar verzoek om met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te worden belast, te handhaven. De rechtbank begrijpt dat de vrouw de verantwoordelijkheden ten aanzien van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] tot op heden vrijwel volledig alleen heeft gedragen. De vrouw wenst dit zo te houden. Daarbij stelt de vrouw dat de man er de afgelopen jaren zelf voor heeft gekozen om steeds afwezig en onbereikbaar te zijn voor de vrouw en [de minderjarige] en derhalve geen uitvoering te geven aan zijn ouderlijke verantwoordelijkheid. De vrouw heeft niet de overtuiging dat de man hierin nu op positieve wijze is veranderd. Daarbij komt dat [de minderjarige] volgens de vrouw mede vanwege de aanwezigheid van de man in de eerste fase van zijn leven niet alleen een belast verleden kent en kwetsbaar is, maar ook diverse trauma’s heeft opgedaan. Als gevolg daarvan is er recent traumabehandeling in de vorm van speltherapie voor [de minderjarige] opgestart. Subsidiair verzoekt de vrouw het verzoek aan te houden, zodat kan worden bezien of er met de inzet van professionele hulpverlening wel invulling kan worden gegegeven aan de gezamenlijke gezagsuitoefening over [de minderjarige] . Ten aanzien van de man stelt de rechtbank vast dat de man de afgelopen periode aan zichzelf heeft gewerkt en positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Deze ontwikkelingen zijn nog wel erg pril en kwetsbaar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man naar voren gebracht dat hij graag betrokken wil worden bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . De man stelt dat hij de afgelopen jaren niet in de mogelijkheid heeft verkeerd om uitvoering te geven aan het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , aangezien de vrouw hem digitaal heeft geblokkeerd, samen met [de minderjarige] op een voor de man onbekend adres woont en de vrouw de man niet informeert en consulteert. De man is van mening dat hij een kans verdient om gezamenlijk met de vrouw uitvoering te geven aan het gezag over [de minderjarige] . Hij zal de te nemen gezagsbeslissingen niet gaan tegenwerken en is bereid om zich in te zetten voor de benodigde hulpverlening om zijn verstandhouding en communicatie met de vrouw te verbeteren. Daarbij stelt de man dat in afwachting daarvan het verzoek van de vrouw niet dient te worden aangehouden, maar moet worden afgewezen, aangezien er thans geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen partijen.
2.5.2
Uit het raadsrapport blijkt vooralsnog niet dat er op dit moment sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen zijn ouders. De Raad heeft de verwachting dat partijen met de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader tot een gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen komen. De rechtbank neemt hierbij wel in aanmerking dat uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, volgt dat partijen tot op heden feitelijk nog geen invulling hebben gegeven aan het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] . Daar zijn beide partijen, ondanks hun uiteenlopende opvattingen over de redenen daarvoor, het ook over eens. Gelet op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] sinds 30 augustus 2024, zal er nu op korte termijn hulpverlening in het gedwongen kader worden opgestart om onder meer de communicatie tussen partijen tot stand te brengen. De man is bereid om daaraan mee te werken en heeft toegezegd zijn toestemming te zullen verlenen voor de te nemen gezagsbeslissingen over [de minderjarige] . De situatie is echter nog fragiel en de positieve ontwikkelingen aan de zijde van de man zijn nog pril. De rechtbank begrijpt daarom, mede gelet op de geschiedenis van partijen, dat de vrouw subsidiair graag wil dat er met een definitieve beslissing over het gezag wordt gewacht totdat duidelijk is of deze positieve lijn zich voortzet en er daadwerkelijk (constructieve) communicatie van de grond komt. Naar het oordeel van de rechtbank verdient de man een kans om te laten zien dat hij in staat is om de hiervoor benodigde stappen te zetten. Daarbij is het ook aan de vrouw om de benodigde persoonlijke hulpverlening te accepteren en in het belang van [de minderjarige] te werken aan haar verstandhouding met de man en de communicatie tussen hen, zodat ook daadwerkelijk kan worden toegewerkt naar een situatie waarin partijen het gezag over [de minderjarige] gezamenlijk kunnen uitoefenen. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissing op het verzoek van de vrouw om haar met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten, in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling en de in dat kader in te zetten hulpverlening en de ontwikkelingen gedurende de komende periode dient te worden aangehouden. De rechtbank wil hierover nader geïnformeerd worden, alvorens te beslissen op het verzoek van de vrouw.
2.5.3
De rechtbank houdt derhalve het verzoek van de vrouw om met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te worden belast voor de duur van acht maanden pro forma aan tot 3 juni 2025, in afwachting van de uitkomst van de hulpverlening die in het kader van de ondertoezichtstelling door de GI zal worden ingezet. De vrouw wordt verzocht tijdig, vóór 3 juni 2025, de rechtbank schriftelijk te laten weten of zij haar verzoek handhaaft dan wel intrekt en de man wordt verzocht daarop te reageren. De advocaten van partijen worden vervolgens verzocht het door hen gewenste verdere procesverloop aan te geven. De GI wordt verzocht de rechtbank tijdig, vóór 3 juni 2025 schriftelijk te informeren over de wijze waarop met partijen is toegewerkt naar de uitoefening van het gezamenlijk gezag, welke hulp daarbij is ingezet en hoe de situatie zich heeft ontwikkeld.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
houdt het verzoek van de vrouw aan tot 3 juni 2025 pro forma, zulks in afwachting van de berichtgeving van partijen en de GI zoals omschreven in rechtsoverweging 2.5.3;
3.2
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024 door mr. Hendriks, rechter, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.