In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezag, omgang en een voorlopige ondertoezichtstelling. De man, vertegenwoordigd door mr. D.S. Lösing, verzoekt om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2019, en een zorgregeling. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. C.A.E. van der Poel, verzet zich tegen het verzoek om gezamenlijk gezag, maar stemt in met de omgangsregeling en het videobellen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw behandeld tijdens een mondelinge zitting op 12 september 2024, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw een verstoorde communicatie hebben en dat er zorgen zijn over de situatie van de minderjarige. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over het gezamenlijk gezag aan te houden in afwachting van de uitkomsten van een beschermingsonderzoek door de Raad. De rechtbank heeft wel een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige om de veertien dagen van vrijdag tot zondag omgang hebben, en elke woensdag om 18:00 uur videobellen. Het verzoek van de man om een voorlopige ondertoezichtstelling is afgewezen, omdat de Raad nog geen verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend en de uitkomsten van het beschermingsonderzoek afgewacht moeten worden.
De rechtbank heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en houdt verdere beslissingen over het gezag aan tot 29 oktober 2024. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen afgewezen, omdat de Raad de situatie momenteel in de gaten houdt en nog geen verzoek heeft ingediend.