ECLI:NL:RBZWB:2024:7103

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/420140 / FA RK 24-1212
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag, omgangsregeling en voorlopige ondertoezichtstelling in een familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezag, omgang en een voorlopige ondertoezichtstelling. De man, vertegenwoordigd door mr. D.S. Lösing, verzoekt om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2019, en een zorgregeling. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. C.A.E. van der Poel, verzet zich tegen het verzoek om gezamenlijk gezag, maar stemt in met de omgangsregeling en het videobellen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw behandeld tijdens een mondelinge zitting op 12 september 2024, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw een verstoorde communicatie hebben en dat er zorgen zijn over de situatie van de minderjarige. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over het gezamenlijk gezag aan te houden in afwachting van de uitkomsten van een beschermingsonderzoek door de Raad. De rechtbank heeft wel een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige om de veertien dagen van vrijdag tot zondag omgang hebben, en elke woensdag om 18:00 uur videobellen. Het verzoek van de man om een voorlopige ondertoezichtstelling is afgewezen, omdat de Raad nog geen verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend en de uitkomsten van het beschermingsonderzoek afgewacht moeten worden.

De rechtbank heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en houdt verdere beslissingen over het gezag aan tot 29 oktober 2024. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen afgewezen, omdat de Raad de situatie momenteel in de gaten houdt en nog geen verzoek heeft ingediend.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/420140 / FA RK 24-1212
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
Beschikking betreffende gezag, omgang en een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.S. Lösing te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.A.E. van der Poel te Hoogerheide.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 8 maart 2024 ontvangen verzoekschrift omgangs-/zorgregeling en gezamenlijk gezag, met bijlagen;
- het op 4 september ontvangen gewijzigde en aanvullende verzoekschrift omgangs-/zorgregeling, gezamenlijk gezag en (voorlopige) ondertoezichtstelling;
- het op 11 september 2024 ontvangen verweerschrift tot vaststelling van een omgangsregeling en gezamenlijk gezag, tevens houdende zelfstandig verzoek.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 12 september 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende, thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019.
2.2
De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw oefent van rechtswege het
eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
2.3
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.4
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2023 is het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [de minderjarige] te benoemen afgewezen en is een voorlopige omgangsregeling bepaald, inhoudende dat de man en [de minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
- in week 1, 2 en 3 op vrijdagmiddag om 16.30 uur via videobellen. [naam 1] , de begeleidster van het gezinshuis waar de vrouw verblijft, zal dan met de telefoon van de vrouw naar de man bellen;
- in week 4 op woensdagmiddag via een begeleid omgangsmoment op een neutrale plaats voor de duur van maximaal 2 uur en onder begeleiding van [naam 1] van het gezinshuis waar de vrouw verblijft. [naam 1] zal met de man afspreken op welke plaats het bezoek zal plaatsvinden,
waarna dit 4-weken patroon zich zal herhalen, totdat het hiervoor genoemde traject omgangsbegeleiding bij [jeugdhulp], of een soortgelijke instelling, zal starten, waarvoor geldt dat onder leiding en volgens het inzicht van [jeugdhulp] beoordeeld zal worden of en hoe de omgang kan worden uitgebreid, waarbij wordt bezien of kan worden toegewerkt naar een contactregeling tussen de man en [de minderjarige] van één weekend per twee weken.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- hem te belasten met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2019;
- een zorgregeling, subsidiair omgangsregeling, te bepalen waarbij [de minderjarige] een keer in de veertien dagen een weekend bij de man is van vrijdag na school tot en met zondag circa 17:00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige] op vrijdag naar de man brengt en de man [de minderjarige] op zondag terugbrengt, alsmede de helft van de feestdagen en vakanties;
- te bepalen dat [de minderjarige] elke woensdag om 18:30 uur met de man mag videobellen;
- een voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken ten aanzien van [de minderjarige];
- althans een beslissing die de rechtbank redelijk acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man ten aanzien van het gezag en verzoekt dit verzoek af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat het verzoek betreffende het gezag wordt aangehouden in afwachting van een in dat kader te verrichten onderzoek door de Raad. De vrouw voert voorts verweer tegen het verzoek van de man tot voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en verzoekt dit verzoek af te wijzen. De vrouw stemt in met het verzoek van de man ten aanzien van de omgangsregeling en met het verzoek van de man ten aanzien van het videobellen, met dien verstande dat het videobelmoment om 17:00 uur dient plaats te vinden.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw:
- te bepalen dat de vrouw en [de minderjarige] op de zaterdag in het weekend dat [de minderjarige] bij de man is om 17:00 uur mogen videobellen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Gezag
4.1
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de inhoud van de ingediende stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat de verstandhouding van partijen ernstig is verstoord en er ernstige communicatieproblemen tussen hen bestaan. Het lukt partijen op dit moment niet om met elkaar te communiceren zonder tussenkomst van de betrokken hulpverlening. Het is de rechtbank voorts gebleken dat de Raad mede vanwege de aanhoudende strijd van partijen en de zorgen die er daarover bestaan, de afgelopen periode een beschermingsonderzoek heeft verricht ten aanzien van [de minderjarige] en haar ouders. De uitkomsten van het beschermingsonderzoek worden op korte termijn verwacht en naar aanleiding daarvan zal de Raad een beslissing nemen over het al dan niet indienen van een verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De rechtbank wil graag meer inzicht krijgen in wat het gebrek aan een constructieve communicatie tussen partijen betekent voor [de minderjarige]. De rechtbank ziet daarom aanleiding om, alvorens te beslissen op het verzoek van de man ten aanzien van het gezag, de uitkomsten van het bescherrmingsonderzoek af te wachten.
4.3
De beslissing op het verzoek van de man ten aanzien van het gezag zal derhalve in afwachting van de uitkomsten van het beschermingsonderzoek worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum. De rechtbank verzoekt de advocaten van partijen om op die datum de rechtbank te informeren over de uitkomsten van het beschermingsonderzoek en het verder gewenste procesverloop, onder gelijktijdige mededeling van de verhinderdata over de periode december 2024 en januari en februari 2025.
4.4
Nu de rechtbank de beslissing op het verzoek van de man ten aanzien van het gezag zal aanhouden, zal in het vervolg worden gesproken van een omgangsregeling.
Omgangsregeling
4.5
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.6
Ten aanzien van het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat partijen kortgeleden met de hulp van de bij hen betrokken jeugdprofessionals een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] zijn overeengekomen. Deze omgangsregeling houdt in dat de man en [de minderjarige] omgang hebben met elkaar éénmaal per veertien dagen van vrijdag tot zondag 17.00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige] op vrijdag uit school naar de man brengt en de man [de minderjarige] op zondag terug naar de vrouw brengt. Voorts is het de rechtbank gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat de vakanties en feestdagen van [de minderjarige] bij helfte tussen partijen worden verdeeld, en dat er elke woensdagavond een videobelmoment plaatsvindt tussen de man en [de minderjarige] .
4.7
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen aangegeven dat deze omgangsregeling bij beschikking kan worden vastgelegd. Daarbij heeft de man opgemerkt dat de vrouw [de minderjarige] op vrijdag uit school naar de moeder van zijn partner [naam 2] dient te brengen, zodat escalaties tussen partijen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Op zondag brengt de man [de minderjarige] wel terug naar de vrouw. De vrouw heeft daar tijdens de mondelinge behandeling mee ingestemd. Verder heeft de vrouw aangegeven dat zij instemt met het videobellen tussen de man en [de minderjarige] op woensdagavond, mits dit om 17:00 uur plaatsvindt, omdat [de minderjarige] anders erg moe is. De man heeft aangegeven dat hij vanwege zijn werk pas om 18:00 uur kan videobellen. Gelet daarop zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat het videobellen tussen de man en [de minderjarige] elke woensdag om 18:00 uur zal plaatsvinden.
4.8
Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank, gelet op de overeenstemming tussen partijen en nu de voornoemde omgangsregeling de rechtbank in het belang van [de minderjarige] voorkomt, deze regeling zal vastleggen en het verzoek van de man dienovereenkomstig zal toewijzen.
4.9
Ten aanzien van het zelfstandige verzoek van de vrouw, inhoudende dat [de minderjarige] en de vrouw op de zaterdag in het weekend dat [de minderjarige] bij de man verblijft mogen videobellen, overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat het gedrag van [de minderjarige] na het videobellen met de vrouw op negatieve wijze verandert. [de minderjarige] wordt dan erg kinderlijk in haar gedrag en dit veroorzaakt veel druk in het gezin van de man. Daarbij komt dat [de minderjarige] maar twee dagen bij de man verblijft. De vrouw heeft aangegeven dat zij het lastig vindt dat de man niet eerder heeft aangegeven dat het videobellen tussen [de minderjarige] en de vrouw blijkbaar niet zo goed uitpakt voor [de minderjarige] . Ondanks dat partijen eerder waren overeengekomen dat de vrouw en [de minderjarige] in het weekend dat [de minderjarige] bij de man verblijft, zouden videobellen, kan de vrouw ermee instemmen dat het videobellen thans niet meer plaatsvindt, als het belang van [de minderjarige] daarmee wordt gediend. De Raad heeft aangegeven dat het videobellen tussen de vrouw en [de minderjarige] op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is, aangezien de persoonlijke problematiek van partijen en de vijandigheid tussen hen te veel op de voorgrond ligt. Als gevolg daarvan is het videobellen tussen [de minderjarige] en de vrouw in het weekend dat [de minderjarige] bij de man is, op dit moment te belastend voor [de minderjarige] .
4.1
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het videobelmoment tussen de vrouw en [de minderjarige] thans niet in het belang van [de minderjarige] is. Gelet daarop zal de rechtbank het zelfstandige verzoek van de vrouw daartoe afwijzen.
Voorlopige ondertoezichtstelling
4.11
De rechtbank zal het verzoek van de man om [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen, afwijzen. Daarbij overweegt de rechtbank dat het in beginsel aan de Raad is om dit te verzoeken. Ingevolge artikel 1:257 jo. artikel 1:255 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is een ouder bevoegd tot het verzoeken van een voorlopige ondertoezichtstelling indien de Raad niet tot indiening van het verzoek overgaat. De rechtbank vindt hierbij relevant dat uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling volgt dat de Raad de afgelopen tijd een beschermingsonderzoek heeft verricht ten aanzien van [de minderjarige] en haar ouders. Gebleken is dat de uitkomsten van dit onderzoek nu op korte termijn worden verwacht en de Raad naar aanleiding daarvan zal beslissen of er een verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt ingediend. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat de Raad ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat de zorgen over [de minderjarige] ernstig zijn, maar dat deze zorgen de Raad tot op heden geen aanleiding hebben gegeven tot het indienen van een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . In dat kader heeft de Raad ter gelegenheid van de mondelinge behandeling benoemd dat de ouders er goed aan doen om de uitkomsten van het beschermingsonderzoek en het besluit van de Raad af te wachten. Gelet op het voorstaande zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat de man en genoemde [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
  • éénmaal per veertien dagen van vrijdag en tot zondag 17:00 uur, zulks met inachtneming van hetgeen hierover verder onder rechtsoverweging 4.7 is opgenomen;
  • eenmaal per week op woensdag om 18:00 uur via videobellen;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag aan
tot 29 oktober 2024 pro forma,met inachtneming van rechtsoverweging 4.3;
5.4
behoudt zich iedere verdere beslissing voor;
5.5
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024 door mr. Voorn, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.