ECLI:NL:RBZWB:2024:7104

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/422950 / JE RK 24-1015
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinskwestie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 30 juni 2020 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de aanhoudende conflicten tussen de ouders en het gebrek aan samenwerking. Tijdens de mondelinge behandeling is de mening van [minderjarige 1] gehoord, die aangaf dat zij het fijn vindt om met de jeugdbeschermer te praten, maar ook dat zij het lastig vindt dat haar vader negatief over haar moeder spreekt. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat er nog steeds zorgen zijn over de minderjarigen, met name over het loyaliteitsconflict waarin zij verkeren. De kinderrechter heeft de zorgen van de GI en de ouders in overweging genomen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 2 oktober 2024 tot 2 augustus 2025, uitvoerbaar bij voorraad, om de ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/422950 / JE RK 24-1015
Datum uitspraak: 26 september 2024
Nadere beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. mr. L.A.E. Bregonje-Voermans te Terneuzen.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
Het nadere verloop van de procedure bestaat uit:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 juli 2024, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de diverse e-mailberichten van de vader aan de kinderrechter van 1 augustus 2024, 5 augustus 2024, 15 augustus 2024, 17 augustus 2024, 19 augustus 2024, 29 augustus 2024, 4 september 2024 en 9 september 2024;
- de brief van de GI van 20 september 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 september 2024;
- de brief van [minderjarige 1] van 19 september 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 24 september;
- het e-mailbericht van mr. Bregonje-Voermans van 25 september 2024, met bijlagen.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft de minderjarige [minderjarige 1] gelet op haar leeftijd naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft de kinderrechter daarover een brief geschreven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] in haar brief heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 30 juni 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 30 juni 2020 en tot 30 juni 2021.
2.4.
Bij beschikking van 30 april 2021, welke beschikking is hersteld bij beschikking van 16 juni 2021, is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor het laatst verlengd tot 30 juni 2022.
2.5.
Bij beschikking van 29 oktober 2021 is, onder wijziging van de beschikking van 18 augustus 2021, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
- De kinderen zullen de ene week bij de vader verblijven van zondag 15:00 uur tot vrijdag 19:00 uur. Vanaf dat tijdstip zullen de kinderen verblijven bij [zorgboerderij] tot zij naar de moeder gaan. Het vervoer van en naar [zorgboerderij] zal plaatsvinden op de wijze waaraan de kinderen nu gewend zijn.
- De kinderen zullen de andere week bij de moeder verblijven van zondag 15:00 uur tot vrijdag 19:00 uur. Vanaf dat tijdstip zullen de kinderen verblijven bij [zorgboerderij] tot zij naar de vader gaan. Het vervoer van en naar [zorgboerderij] zal plaatsvinden op de wijze waaraan de kinderen nu gewend zijn.
- De ouders onthouden zich van iedere bemoeienis met de kinderen in de week waarin hij of zij geen zorgtaak heeft, tenzij de GI daarvoor toestemming heeft verleend na overleg met de op dat moment zorgende ouder.
- Indien daartoe aanleiding is, kan in overleg tussen [zorgboerderij], de GI en de ouders van de regeling worden afgeweken.
2.6.
Bij beschikking van 29 juni 2022 is, onder wijziging van de beschikking van 29 oktober 2021, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
- De minderjarigen verblijven de ene week (even weken) bij de vader van vrijdag na school tot de volgende vrijdag voor school;
- De minderjarigen verblijven de andere week (oneven weken) bij de moeder van vrijdag na school tot de volgende vrijdag voor school;
- De minderjarigen logeren in het weekend van de moeder bij [zorgboerderij] op vrijwillige basis.
2.7.
Bij beschikking van 2 augustus 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 augustus 2023 en tot 2 augustus 2024.
2.8.
Bij beschikking van 26 juli 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd, met ingang van 2 augustus 2024 en tot 2 oktober 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur van tien maanden, te weten met ingang van 2 oktober 2024 en tot 2 augustus 2025.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] heeft in haar brief aangegeven dat de ondertoezichtstelling kan worden verlengd. Zij vindt het fijn om met de jeugdbeschermer te praten. De hulpverlening vanuit [zorgboerderij] vindt [minderjarige 1] ook prettig. Verder heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij het lastig vindt als haar vader negatief praat over haar moeder. Ook vindt zij het lastig dat zij soms niet weet wanneer zij haar vader weer mag zien. Het duurt dan lang voordat zij daarover duidelijkheid krijgt.
4.2.
De GI handhaaft het restantverzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. Er zijn nog steeds veel zorgen over de minderjarigen, met name over het loyaliteitsconflict waarin zij verkeren. Daarnaast zijn de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet behaald. Daarbij speelt het onvermogen van de vader ook een rol. De GI heeft vanaf de start van de ondertoezichtstelling op verschillende manieren geprobeerd om de samenwerking met de vader aan te gaan. Deze komt moeizaam van de grond. Eerder heeft de vader de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling met de minderjarigen stopgezet vanwege een gebrek aan financiën. De diverse pogingen die vervolgens zijn gedaan om geld vrij te maken voor de contactmomenten hebben nog nergens toe geleid. Zowel de bewindvoerder als de schuldhulpverlener van de gemeente geven namelijk aan dat zij de vader enkel kunnen helpen als hij over een geldig ID-bewijs beschikt. Op dit moment is er wekelijks contact tussen de vader en de minderjarigen bij de oma vaderszijde, op willekeurige momenten. De GI vindt het belangrijk dat deze contacten doorgang vinden aangezien de minderjarigen hun vader erg graag zien. De GI heeft alleen niet de indruk dat deze contacten per definitie positief zijn voor de minderjarigen, omdat de vader hen mogelijk belast met volwassenzaken en de vader zich op negatieve wijze uitlaat over de moeder. Volgens de GI kunnen de minderjarigen zich daar inmiddels een weg in vinden, mede vanwege de vele hulpverlening die bij hen is betrokken. Zo gaan beide minderjarigen naar een psycholoog en hebben zij een coach op school. De GI vindt het daarom niet nodig om ook nog een buddy voor de minderjarigen in te zetten. Ten aanzien van de TOP-training van [minderjarige 2] merkt de GI op dat deze nog niet is opgestart, omdat de vader daar nog geen toestemming voor heeft verleend. Voorts benoemt de GI desgevraagd dat de oma aan de GI heeft laten weten dat de minderjarigen altijd welkom zijn bij haar, maar dat zij niet wil meewerken aan een vaste contactregeling tussen de vader en de minderjarigen. Daarbij komt dat de psychologen van de minderjarigen de GI hebben geadviseerd om niet opnieuw een vast schema voor de omgangsmomenten tussen de vader en de minderjarigen op te stellen, omdat de kans te groot is dat de vader zich daar dan weer niet aan zal houden en de minderjarigen dan opnieuw worden afgewezen door de vader. Voor de komende periode is de GI van plan om een verzoek tot onderzoek naar het gezag bij de Raad te gaan indienen. De GI vindt het zorgelijk dat de vader niet in staat lijkt om het gezag over de minderjarigen uit te oefenen. De vader heeft problemen met zijn financiën, hij is niet in staat om met de moeder samen te werken en hij weigert zijn toestemming voor de benodigde hulpverlening van de minderjarigen.
4.3.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het restantverzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Enerzijds kan de benodigde hulpverlening in het vrijwillig kader worden ingezet. De moeder ziet zelf namelijk ook in dat er hulpverlening nodig is en daar werkt zij volledig aan mee. Anderzijds heeft de moeder het gevoel dat de ondertoezichtstelling niet tot een verbetering van de situatie van de vader, en dus evenmin van de minderjarigen en de moeder, leidt. Het lukt de GI niet om een samenwerking met de vader tot stand te brengen en stappen te zetten. Daarnaast leidt de betrokkenheid van de GI tot onrust binnen het gezin, bijvoorbeeld doordat er een zorgregeling is vastgelegd, terwijl deze niet wordt nagekomen. De vader heeft de zorgregeling met de minderjarigen stopgezet, en hij ziet de minderjarigen nu op willekeurige momenten bij de oma vaderszijde. Daarbij belast de vader de minderjarigen met volwassenzaken. Ook vindt de moeder het zorgelijk dat de zus van de vader nu ook bij de oma vaderszijde verblijft. De GI heeft echter bepaald dat de minderjarigen vrij moeten worden gelaten in het contact met de vader. De moeder vindt het belangrijk dat er duidelijkheid gaat ontstaan over de contacten tussen de vader en de minderjarigen. Tot slot benoemt de moeder dat er voorlopig geen samenwerking tussen de ouders mogelijk zal zijn, aangezien er aan de vader een contactverbod is opgelegd ten aanzien van de moeder.
4.4.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de ondertoezichtstelling moet worden beëindigd. De vader is niet tevreden over hoe de contacten met de minderjarigen nu verlopen bij de oma. De minderjarigen komen volgend weekend een heel weekend naar de vader, maar zij moeten dat dan wel zelf regelen en zij moeten zelf het vervoer bekostigen. Ook vindt de vader dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd. Daarnaast wil de vader dat er een andere bewindvoerder bij hem betrokken raakt. Daarbij benoemt de vader dat hij over een geldig ID-bewijs beschikt. Tot slot geeft de vader aan dat hij kan instemmen met de TOP-training voor [minderjarige 2] . Het lukte hem echter niet om het daarvoor bestemde document te openen en te ondertekenen.

5.De verdere beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en de informatie die is gedeeld tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 1:260 BW. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij zitten klem tussen de ouders vanwege de aanhoudende, complexe strijd tussen de ouders en het gebrek aan samenwerking tussen hen. Daar hebben beide minderjarigen zichtbaar last van. Zij ervaren veel spanningen en onrust en kunnen daardoor niet toekomen aan hun eigen ontwikkelingsbehoeften.
5.3.
Het baart de kinderrechter ook veel zorgen dat de vader de eerder vastgestelde zorgregeling heeft stopgezet en de beide ouders de invulling van de contacten tussen de minderjarigen en de vader nu volledig aan de minderjarigen overlaten. Dit vindt de kinderrechter niet in het belang van de minderjarigen. Zij hebben duidelijkheid en structuur nodig, en moeten weten waar zij aan toe zijn. Het is aan de ouders om de minderjarigen daarvan te voorzien. Het is de kinderrechter echter gebleken dat het de ouders al lange tijd niet lukt om samen te werken, waarbij het recent afgegeven contactverbod van de vader voor het contact met de moeder nu een extra complicerende factor vormt. Daarbij neemt de kinderrechter in overweging dat ook de samenwerking tussen de vader en andere instanties, waaronder de GI, zeer moeizaam verloopt. De kinderrechter stelt vast dat ook de serieuze en creatieve aanpak van de GI tot op heden nog niet tot een positief contact of een begin van een samenwerking met de vader heeft geleid. Daarom wijst de kinderrechter de vader hierbij nogmaals op de mogelijkheid om zich voortaan te laten bijstaan door een advocaat. Dit kan voor hem een vertrouwenspersoon zijn die ondersteunt dat de vader zich verstaanbaar kan maken voor zijn omgeving, maar ook ondersteuning krijgt bij het begrijpen van zijn omgeving. De kinderrechter hoopt dat de bijstand van een advocaat ertoe zal leiden dat er meer begrip ontstaat tussen de vader, de moeder, de GI en de andere bij de vader betrokken instanties, zodat er een samenwerking kan gaan ontstaan en er constructieve stappen kunnen worden gezet. Dit is in het belang van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk.
5.4.
Verder is het de kinderrechter gebleken dat er inmiddels professionele hulpverlening bij de minderjarigen is betrokken. Dat stemt de kinderrechter positief. Daarbij stelt de kinderrechter vast dat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft ingestemd met de TOP-training van [minderjarige 2] . Deze kan nu hopelijk spoedig van start gaan. De kinderrechter volgt het standpunt van de GI dat het inzetten van buddy’s bij de minderjarigen naast de huidige hulpverlening wellicht wat te veel wordt. Tot slot overweegt de kinderrechter dat de bovengenoemde zorgen de mogelijkheden van de hulpverlening binnen het vrijwillige kader doen overstijgen. Zelfs met de reeds betrokken hulpverlening in het gedwongen kader is het immers nog niet gelukt om de zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te doen afnemen en de situatie voor hen te verbeteren. Het is daarom noodzakelijk dat de GI voorlopig nog bij de ouders betrokken blijft voor het voeren van een strakke regie en het waarborgen van de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarom zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen met ingang van 2 oktober 2024 en tot 2 augustus 2025.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur van tien maanden, met ingang van 2 oktober 2024 en tot 2 augustus 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 10 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.