ECLI:NL:RBZWB:2024:7107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/425280 / JE RK 24-1449
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een strafrechtelijke procedure tegen de ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling optreedt. De ouders van [minderjarige] zijn momenteel verwikkeld in een strafrechtelijke procedure, wat invloed heeft op de zorg voor hun kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders geen vaste woon- of verblijfplaats hebben en dat er veiligheidsrisico's zijn voor [minderjarige] in de thuissituatie bij de ouders. De kinderrechter heeft eerder al maatregelen getroffen, waaronder een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, die nu worden verlengd. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij bij haar oma (vaderszijde) blijft wonen, waar zij goed wordt verzorgd en opgevoed. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zeven maanden, met de verwachting dat er tegen die tijd meer duidelijkheid zal zijn over de strafzaak van de ouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/425280 / JE RK 24-1449
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
zonder vaste woon- of verblijfplaats, thans feitelijk verblijvende te [plaats] ,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Goes,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
zonder vaste woon- of verblijfplaats, thans feitelijk verblijvende te [plaats] ,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Goes,
[de oma (vz)],
hierna te noemen: de oma (vaderszijde),
wonende te [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de GI van 1 augustus 2024 met bijlagen, ontvangen op 1 augustus 2024;
- het e-mailbericht van de GI van 19 september 2024;
- de stelbrief van mr. Nijssen van 19 september 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 19 september 2024.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de ouders – op verzoek van de kinderrechter en met instemming van de GI – het proces-verbaal van de schorsing van de moeder toegezonden aan de rechtbank. De kinderrechter heeft hiervan kennisgenomen.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI;
- de oma (vaderszijde).

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter heeft bij (herstel)beschikking van 5 juli 2023, zonder het voorafgaand horen van belanghebbenden, [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld, te weten tot 5 oktober 2023. Bij diezelfde beschikking is eveneens een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor de duur van vier weken, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.3.
Bij beschikking van 18 juli 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma vaderszijde, verleend, met ingang van 2 augustus 2023 en tot 5 oktober 2023.
2.4.
Bij beschikking van 29 september 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 5 oktober 2023 tot 5 oktober 2024. Ook is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma vaderszijde, met ingang van 5 oktober 2023 tot 5 april 2024.
2.5.
Bij beschikking van 27 maart 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma vaderszijde, verlengd met ingang van 5 april 2024 en tot 5 oktober 2024.
2.6.
[minderjarige] verblijft op basis van de laatstgenoemde beschikking in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma vaderszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. Tot slot verzoekt de GI om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] moeten worden verlengd, zodat de huidige situatie kan worden voortgezet en [minderjarige] voorlopig bij de oma kan blijven wonen. Daarbij merkt de GI op dat de voorlopige hechtenis van de ouders recent is geschorst en het strafrechtelijk onderzoek van de ouders nog niet is afgerond. Zolang het strafproces van de ouders nog niet tot een einde is gekomen, kan er niet worden onderzocht of een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders mogelijk is. Daarvoor moet er namelijk eerst hulpverlening worden ingezet voor het verkrijgen van zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders en de veiligheid van [minderjarige] bij de ouders. Dat is niet mogelijk zolang er geen eindvonnis is gewezen. Daarbij komt dat de ouders op dit moment niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikken en de ouders [minderjarige] momenteel enkel onder toezicht van een professional kunnen zien vanwege de schorsingsvoorwaarden. Inmiddels hebben de ouders [minderjarige] nu twee keer onder begeleiding gezien. Dat is goed gegaan. De GI zal de komende tijd een passende contactregeling opstellen, waarbij de schorsingsvoorwaarden in acht worden genomen. Desgevraagd benoemt de GI dat de aanvaardbare termijn in dit geval moet worden losgelaten, omdat de ouders anders wellicht te kort worden gedaan. Wat daarbij ook meespeelt, is de omstandigheid dat [minderjarige] momenteel niet in onzekerheid verkeert over waar zij woont. Zij weet namelijk dat zij nu bij haar oma verblijft.
4.2.
Door en namens de ouders wordt ingestemd met het verzoek van de GI. De ouders vinden het prettig dat [minderjarige] bij de oma vaderszijde verblijft nu zij nog niet bij de ouders kan wonen. Bij de oma wordt [minderjarige] goed verzorgd en opgevoed, en haar wordt stabiliteit geboden. Dat vinden de ouders belangrijk. De ouders zien [minderjarige] momenteel eens per week onder begeleiding van een professional, conform de schorsingsvoorwaarden. Dit gaat goed. De ouders leggen zich bij de voorwaarden neer, maar zouden [minderjarige] wel graag vaker en langer willen zien. Verder brengen de ouders naar voren dat zij hun woning zijn kwijtgeraakt door de voorlopige hechtenis. Zij wonen nu tijdelijk in bij een nicht van de vader in [plaats] . De inhoudelijke behandeling van de strafzaak staat vooralsnog gepland op 19 februari 2025, maar het kan ook nog veel langer duren voordat er duidelijkheid is over de strafzaak. Wanneer er eerst een eindvonnis moet zijn voordat er wordt gekeken of kan worden gewerkt aan een terug-thuisplaatsing, komt de aanvaardbare termijn in de knel. De GI moet dus al eerder starten met het in kaart brengen van de opvoedvaardigheden en het onderzoeken van de mogelijkheden van een terug-thuisplaatsing van [minderjarige] . Dat is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
4.3.
De oma benoemt tijdens de mondelinge behandeling dat het goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] is een lief en slim meisje. Mocht het nodig zijn, dan kan [minderjarige] bij de oma blijven wonen. Tot slot benoemt de oma dat zij een goed contact heeft met de ouders en met de betrokken hulpverlening.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:260 juncto 1:255 BW. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar, met ingang van 5 oktober 2024 en tot 5 oktober 2025. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg zal de kinderrechter verlengen voor de duur van zeven maanden, met ingang van 5 oktober 2024 en tot 5 mei 2025. Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.2.
Het is de kinderrechter gebleken dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zo zijn er momenteel nog steeds veiligheidsrisico’s voor het verblijf en de aanwezigheid van [minderjarige] bij de ouders. De ouders zijn verwikkeld in een strafrechtelijke procedure, die betrekking heeft op het optreden van de ouders in hun hoedanigheid van ouder en dit vormt een indicatie voor de mogelijke onveiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de ouders. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de verdenking jegens de ouders sinds de laatste beschikking van de kinderrechter kennelijk is toegenomen, nu de ouders allebei zijn aangemerkt als verdachten en zij beiden in voorlopige hechtenis hebben verbleven.
5.3.
Inmiddels zijn de ouders geschorst onder strikte voorwaarden. De onduidelijkheid over de (on)veiligheid van [minderjarige] bij de ouders, de opvoedvaardigheden van de ouders en het perspectief van [minderjarige] is daarmee nog niet weggenomen. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat daar eerst goed onderzoek naar moet worden gedaan. Dit onderzoek kan niet worden opgestart zolang er geen eindvonnis is gewezen in het strafproces. Daarbij overweegt de kinderrechter enerzijds dat de noodzakelijk geachte hulpverlening voor het verrichten van het onderzoek vanwege het lopende strafproces thans niet kan worden ingezet. Anderzijds vindt de kinderrechter het ook niet in het belang van [minderjarige] om al tijdens de strafrechtelijke procedure te starten met bijvoorbeeld een traject van Goed Genoeg Ouderschap. Er moet immers worden voorkomen dat [minderjarige] hierdoor in een onveilige situatie komt te verkeren of dat [minderjarige] wordt teleurgesteld omdat er wordt toegewerkt naar een terugthuisplaatsing bij de ouders, terwijl dit vervolgens feitelijk onmogelijk blijkt te zijn. Voorts overweegt de kinderrechter dat er vanwege de voorlopige hechtenis van de ouders ook extra problemen zijn ontstaan. De ouders zijn hun werk en woning kwijtgeraakt en werken nu aan herstel van hun positie. De beslissing van de kinderrechter om de huidige maatregelen te verlengen geeft de ouders tijd en ruimte om dit weer op orde te krijgen. Tot slot neemt de kinderrechter mee in zijn overweging dat [minderjarige] thans goed op haar plek zit bij haar oma. [minderjarige] lijkt zich op een positieve wijze te ontwikkelen en de oma kan aansluiten bij haar behoeften. Dat stemt de kinderrechter positief.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de verzochte duur van een jaar. Ook zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma vaderszijde, toewijzen voor de duur van zeven maanden, met ingang van 5 oktober 2024 en tot 5 mei 2025. De kinderrechter verwacht dat er rond die tijd meer duidelijkheid zal zijn over het verloop en de mogelijke afloop van de strafzaak en vindt het belangrijk om de ontwikkelingen te kunnen monitoren.
5.5.
Daarom zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek aanhouden
tot een nader te bepalen mondelinge behandeling medio [datum] 2025.De kinderrechter verwacht van de GI uiterlijk twee weken voor die mondelinge behandeling een schriftelijke update over de situatie van [minderjarige] en indien van belang nadere informatie van de advocaat van de ouders over het verloop van de strafrechtelijke procedure van de ouders.
5.6.
De kinderrechter merkt verder nog op dat hij geen bezwaar heeft tegen het bestaan van de strafrechtelijke bijzondere schorsingsvoorwaarden, inhoudende dat het contact tussen de ouders en [minderjarige] enkel onder begeleiding van een professional mag plaatsvinden. Deze schorsingsvoorwaarden mag echter niet in de weg staan aan een in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijke uitbreiding van de omgang tussen de ouders en [minderjarige] . Bij het bepalen van de meest passende contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] dient het belang van [minderjarige] voorop te staan. De lopende strafrechtelijke procedure hoeft volgens de kinderrechter in principe dan ook niet in de weg te staan aan een eventuele uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en de ouders. Mocht het belang van [minderjarige] op enig moment gedurende de aankomende periode botsen met de schorsingsvoorwaarden van de ouders en de ontwikkeling van [minderjarige] daarom in gevaar komen, dan is het aan de GI en de advocaat om de strafrechter te verzoeken om de schorsingsvoorwaarden te wijzigen.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met ingang van 5 oktober 2024 en tot 5 oktober 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma vaderszijde, voor de duur van zeven maanden, met ingang van 5 oktober 2024 en tot 5 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt het resterende deel van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] aan
een nader te bepalen mondelinge behandeling medio [datum] 2025, bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, Kousteensedijk 2, 4331 JE;
6.5.
gelast de GI
uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nadere mondelinge behandelingaan de kinderrechter en de belanghebbenden een schriftelijke update toe te zenden zoals hiervoor overwogen;
6.6.
bepaalt dat de belanghebbenden voor de nader te bepalen mondelinge behandeling dienen te worden opgeroepen;
6.7.
behoudt zich iedere verdere beslissing betreffende het resterende verzoek inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 16 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.