In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot het einde van de ondertoezichtstelling, met ingang van 10 oktober 2024 en tot 22 december 2024. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De procedure is gestart met een verzoekschrift van de GI op 5 augustus 2024, waarin werd verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling, die op 2 oktober 2024 plaatsvond, waren de moeder en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig via videoverbinding, terwijl de vader niet verschenen was, ondanks tijdige oproeping.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en de moeder gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De minderjarige is sinds 22 juni 2020 onder toezicht gesteld van de GI, en de machtiging tot uithuisplaatsing is in het verleden meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft tijdens de behandeling de mening van [minderjarige] gehoord, die aangaf dat zij het goed vindt dat de machtiging wordt verlengd, omdat zij zich prettig voelt in haar huidige verblijf.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Er is momenteel nog onduidelijkheid over de problematiek van [minderjarige] en de benodigde behandelingen zijn nog niet gestart. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de vader zijn medewerking verleent aan de benodigde therapieën, zodat er op termijn kan worden toegewerkt naar een terug-thuisplaatsing. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.