ECLI:NL:RBZWB:2024:7110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426093 / JE RK 24-1573
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de moeder en de vader zijn niet op gelijke wijze betrokken bij de procedure. De moeder heeft ingestemd met het verzoek van de GI, terwijl de vader niet is verschenen, ondanks dat hij correct is opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds april 2024 onder toezicht staat van de GI en dat er eerder een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, die binnenkort afloopt. De GI heeft verzocht om verlenging van deze machtiging, omdat [minderjarige] zich goed ontwikkelt in het gezinshuis waar zij verblijft. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] en de ouders zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 12 oktober 2024 tot 12 april 2025, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/426093 / JE RK 24-1573
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
Beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
- het verzoekschrift van de GI van 30 augustus 2024 met bijlagen, ontvangen op 30 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De kinderrechter heeft, met instemming van de aanwezigen, bijzondere toestemming verleend aan de partner van de moeder om tijdens de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 12 april 2024 is (onder andere) [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 12 april 2024 en tot 12 april 2025. Ook is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsvervangende omgeving voor de duur van zes maanden, met ingang van 12 april 2024 en tot 12 oktober 2024.
2.3.
[minderjarige] verblijft op basis van deze beschikking in een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. [minderjarige] woont sinds enkele maanden in het gezinshuis. Dit is een passende plek voor [minderjarige] en zij ontwikkelt zich daar goed. Ook is de traumabehandeling van [minderjarige] recent opgestart en vindt er diagnostiek plaats vanuit [accommodatie] . Verder wordt gezien dat het praktijkonderwijs van [minderjarige] goed aansluit bij haar behoeften. Ten aanzien van het contact met de ouders, benoemt de GI dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder bij de moeder thuis plaatsvindt en goed verloopt. Er wordt gekeken of er een uitbreiding mogelijk is. Met het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader is inmiddels een begin gemaakt. Dit vindt nu eenmaal per twee weken plaats in het [omgangshuis]. Het zusje van [minderjarige] is daar ook bij aanwezig. De bezoekmomenten verlopen tot op heden goed. Wel laten beide zusjes na het de bezoeken wat lastiger gedrag zien. Dit is niet per se zorgwekkend, maar de GI heeft er wel extra aandacht voor. Tot slot geeft de GI aan dat er wordt gekeken naar het maken van bijkomende afspraken in het contact tussen de ouders, zodat de moeder daarin kan worden ontlast.
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek. Het gaat goed met [minderjarige] in het gezinshuis. [minderjarige] heeft daar rust en goede begeleiding en ontwikkelt zich nu op een positieve wijze. Hoewel de moeder daar blij om is, vindt zij dat tegelijkertijd ook lastig. Het liefst zou zij willen dat [minderjarige] zich thuis goed zou ontwikkelen. Daarbij merkt de moeder op dat steeds meer duidelijk wordt dat er bij [minderjarige] sprake is van kind-eigenproblematiek. Verder benoemt de moeder dat [minderjarige] op dit moment een nacht en twee dagen per weekend huis is. Daarnaast heeft de moeder twee keer per week contact met [minderjarige] via videobellen. Sinds kort vindt er ook omgang plaats tussen [minderjarige] en de vader, in het omgangshuis. Ook het zusje van [minderjarige] gaat dan mee. Er zijn tot nu toe twee bezoekmomenten geweest. Deze zijn goed verlopen. [minderjarige] en haar zusje reageren goed op de vader. Na de omgang gaat het echter minder goed met [minderjarige] en haar zusje. Zij vertonen dan lastig gedrag. Tot slot geeft de moeder aan dat haar gezondheid nog steeds erg kwetsbaar is. Volgende week wordt zij geopereerd.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Daarom zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening verlengen voor de (verzochte) duur van de ondertoezichtstelling, te weten met ingang van 12 oktober 2024 en tot 12 april 2025. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.2.
De kinderrechter is verheugd om te vernemen dat [minderjarige] zich op een positieve wijze ontwikkelt in het gezinshuis. [minderjarige] zit daar goed op haar plek, ervaart rust en heeft de juiste begeleiding. Het stemt de kinderrechter voorts positief dat de traumabehandeling van [minderjarige] inmiddels is opgestart en er diagnostiek plaatsvindt. Eerder is gebleken dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is en vanwege haar kindeigenproblematiek intensieve zorg behoeft. Ondanks dat de moeder deze zorg graag weer zelf wil dragen, is zij momenteel nog niet in staat om in de intensieve behoeften van [minderjarige] te voorzien. [minderjarige] heeft op ieder moment van de dag dezelfde beschikbare ouder nodig met bovengemiddelde pedagogische vaardigheden en dit gaat de draagkracht van de moeder, mede vanwege haar eigen kwetsbare gezondheid, te boven. De kinderrechter begrijpt dat de moeder nu eerst nog verder ontlast moet worden om zich te kunnen focussen om haar herstel. Daar is tijd voor nodig. Daarbij komt dat de benodigde behandeling van [minderjarige] nog maar net is opgestart. De kinderrechter vindt het belangrijk dat dit behandeltraject eerst goed wordt afgerond, zodat er meer zicht komt op het gedrag van [minderjarige] en waar dit gedrag vandaan komt, en ook duidelijk wordt welke behandeling [minderjarige] daarvoor behoeft en wat zij verder nodig heeft. Vervolgens kan worden onderzocht of en welke mogelijkheden de moeder heeft om de zorg en opvoeding op termijn weer zelf te kunnen dragen.
5.3.
De kinderrechter overweegt verder dat er recent is gestart met het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Hoewel de omgang tot op heden goed verloopt, laat [minderjarige] na afloop wel lastig gedrag zien. De kinderrechter vindt het belangrijk dat het gedrag van [minderjarige] na de bezoeken de komende tijd verder in kaart wordt gebracht. Ook dient de GI regie te blijven voeren ten aanzien van de omgang en moeten de contactmomenten met de vader goed gemonitord worden. De kinderrechter vindt het in dat kader eveneens van belang dat er zicht komt op de situatie van de vader, en de vader effectief gaat en blijft samenwerken met de hulpverlening en in het contact met de minderjarige [minderjarige] .
5.4.
Gelet op al het voorgaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de verzochte duur, met ingang van 12 oktober 2024 en tot 12 april 2025. In de aankomende periode dient de plaatsing van [minderjarige] bij het gezinshuis te worden voortgezet, zodat verder met name de behandeling van [minderjarige] en het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader kunnen worden voortgezet.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 12 oktober 2024 en tot 12 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 14 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.