In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de moeder en de vader zijn niet op gelijke wijze betrokken bij de procedure. De moeder heeft ingestemd met het verzoek van de GI, terwijl de vader niet is verschenen, ondanks dat hij correct is opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds april 2024 onder toezicht staat van de GI en dat er eerder een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, die binnenkort afloopt. De GI heeft verzocht om verlenging van deze machtiging, omdat [minderjarige] zich goed ontwikkelt in het gezinshuis waar zij verblijft. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] en de ouders zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 12 oktober 2024 tot 12 april 2025, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.