ECLI:NL:RBZWB:2024:7111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426011 / JE RK 24-1553
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 10 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor zes maanden. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De moeder heeft recent een nazorgtraject na een GGZ-opname en de vader biedt momenteel een stabiele thuisomgeving voor de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2024 hebben beide ouders ingestemd met het verzoek van de GI, waarbij de moeder aangaf dat ze hard werkt aan haar herstel en de vader benadrukte dat hij de zorg voor de minderjarige goed kan dragen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voldaan. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 12 oktober 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader is verlengd tot 12 april 2025, met de mogelijkheid om het resterende deel van het verzoek later te behandelen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er medio maart 2025 een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden om de voortgang te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/426011 / JE RK 24-1553
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.J.R.M. Elings te Molenschot,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 21 augustus 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 21 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 12 oktober 2023 heeft de kinderrechter van deze rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 12 oktober 2024.
2.3.
Bij beschikking van 5 juli 2024 heeft de kinderrechter van deze rechtbank een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, tot 12 oktober 2024.
2.4.
[de minderjarige] verblijft bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek gehandhaafd met dien verstande dat wordt verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader te verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het resterende deel, zodat er een extra toets moment ontstaat. Daarbij merkt de GI op dat niet langer sprake is van de zorgwekkende situatie zoals ten tijde van het indienen van het verzoekschrift. De moeder verblijft inmiddels niet meer in de GGZ-kliniek, maar is sinds eind september weer thuis en er is een nazorgtraject voor haar opgestart. Volgens de GI is de moeder de afgelopen tijd al flink opgeklaard. Zij is nu helder en er zijn weer gesprekken met haar mogelijk. Dat is positief. De samenwerking tussen de GI en de beide ouders verloopt ook erg goed. Het is van belang dat de GI de ouders de komende tijd zal blijven ondersteunen in onder meer het verbeteren van hun onderlinge relatie en communicatie. De ouderschapsbemiddeling kan worden hervat. De GI is ook van mening dat de contactmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] moeten worden uitgebreid. Gekeken moet worden op welke wijze dat het beste kan worden vormgegeven en welke hulpverlening er nodig is. Ook moet duidelijk worden waar [de minderjarige] , die in januari 2025 vier jaar wordt, naar school zal gaan. Daarvoor is het perspectief van [de minderjarige] van groot belang.
4.2.
Door en namens de moeder wordt ingestemd met het verzoek van de GI, ervan uitgaande dat er ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing een half jaar wordt toegewezen en het restant wordt aangehouden. Een periode van zes maanden is een goede termijn om te kijken wat er mogelijk is. Er is de afgelopen periode veel gebeurd. De moeder is met [de minderjarige] verhuisd naar [plaats] en de moeder is meermaals opgenomen in een GGZ-instelling. Inmiddels is de moeder sinds twee weken weer thuis en is er een nazorg-traject opgestart. Ook is er hulpverlening vanuit [organisatie] bij de moeder betrokken. De moeder werkt hard aan haar herstel. Zij wil graag toewerken naar een duurzame terug-thuisplaatsing van [de minderjarige] . Daarvoor is het nodig dat de moeder stabiel blijft en de ouders goede afspraken kunnen maken. Daarbij benoemt de moeder dat het contact tussen de ouders de afgelopen tijd al wat is verbeterd. Dit moet de komende tijd verder worden bestendigd en er moet een duidelijke structuur komen in de contactmomenten, zodat ook als het vertrouwen tussen de ouders even weg is, de ouders iets hebben om aan vast te houden. Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] bestaat momenteel uit wekelijks videobellen en fysiek contact. De moeder wil graag dat het contact onbegeleid kan gaan plaatsvinden en wordt uitgebreid, zodat [de minderjarige] ook kan blijven slapen. De moeder ziet dat het heel goed gaat met [de minderjarige] , wel merkt ze dat hij haar mist. De moeder wil graag nauw met de GI blijven samenwerken, zodat hetgeen nodig is, kan worden ingezet en er op een goede manier toegewerkt wordt naar de situatie waarbij [de minderjarige] weer bij de moeder woont. Mocht dat binnen het komende halfjaar nog niet volledig zijn gelukt, dan dient de huidige situatie nog wat langer te worden voortgezet. De rechtbank kan daar dan over worden geïnformeerd, zodat deze procedure ten aanzien van het restantverzoek wellicht schriftelijk kan worden afgedaan.
4.3.
De vader stemt ook in met het verzoek van de GI. Het gaat goed met [de minderjarige] bij de vader thuis en de vader vindt het fijn dat hij [de minderjarige] nu zorg en emotionele steun kan bieden. Deze situatie kan wat de vader betreft worden voortgezet. Hij kan de zorg voor [de minderjarige] goed dragen en heeft een fijn netwerk om zich heen. Verder benoemt de vader dat er de afgelopen periode veel is gebeurd, waar [de minderjarige] ook last van heeft gehad. De vader benoemt dat de moeder een goede moeder is en kan zijn, maar dat zij de afgelopen tijd onstabiel is geweest. Daar heeft de vader zich erg veel zorgen over gemaakt. De vader wil graag de relatie en communicatie met de moeder verbeteren, zodat de ouders de zorg en opvoeding van [de minderjarige] samen op een goede wijze kunnen gaan vormgeven. In dat kader benoemt de vader dat de eerder ingezette en gestaakte ouderschapsbemiddeling op termijn weer moet worden hervat. De vader vindt het ook belangrijk dat het contact tussen [de minderjarige] en de moeder de komende tijd worden uitgebreid. Daar heeft [de minderjarige] behoefte aan en dat is belangrijk voor zijn hechting aan de moeder. Daarbij moet wel goed worden gekeken naar de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder, mede gelet op de nieuwe partner van de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Tevens kan de kinderrechter op grond van artikel 1:265c lid 2 BW, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar, met ingang van 12 oktober 2024 en tot 12 oktober 2025. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader zal de kinderrechter verlengen voor de duur van zes maanden, met ingang van 12 oktober 2024 en tot 12 april 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.3.
Het is de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] twee ouders heeft die veel van hem houden en die allebei heel erg hun best voor hem doen. Dat vindt de kinderrechter positief. Tegelijkertijd zijn er zorgen over de situatie van [de minderjarige] , die in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt. Deze zorgen zijn onder meer gelegen in de spanningen die er tussen de ouders bestaan en de nog kwetsbare situatie van de moeder. De kinderechter begrijpt dat de moeder sinds kort weer thuis is na opname binnen de GGZ en met een nazorgtraject is gestart. De komende tijd moet goed worden gekeken of de moeder de huidige (meer) stabiele situatie weet vast te houden en verder uit te bouwen. Vanwege de kwetsbare situatie van de moeder en de uitdagingen die er liggen in de communicatie tussen de ouders, acht de kinderrechter het belangrijk dat de GI regie blijft voeren, de ouders blijft ondersteunen in hoe zij deze situatie het beste kunnen aanpakken en het welbevinden van [de minderjarige] in de gaten blijft houden.
5.4.
De komende periode zal er binnen de ondertoezichtstelling gewerkt moeten worden aan het (verder) verbeteren van de onderlinge verstandhouding en communicatie tussen de ouders, zodat zij in het belang van [de minderjarige] met elkaar kunnen overleggen en afspraken kunnen maken. De kinderrechter stelt vast dat de ouders daar de afgelopen periode al stappen in hebben gezet. Daarvoor verdienen zij een compliment. De kinderrechter heeft er dan ook vertrouwen in dat de ouders er met de ondersteuning van de GI en de ingezette hulpverlening in zullen slagen om de communicatie verder te verbeteren. Bezien moet worden of en wanneer het traject ouderschapsbemiddeling kan worden hervat.
5.5.
Een ander belangrijk aandachtspunt gedurende de komende periode is het contact tussen de moeder en [de minderjarige] . Zowel de beide ouders als de GI zijn van mening dat dit contact moet worden uitgebreid. De GI dient in overleg met de ouders en met het belang van [de minderjarige] voorop, te bezien op welke wijze deze uitbreiding het beste kan worden vormgegeven en of en zo ja welke hulpverlening daarbij nodig is. Er dient in dat kader oog te zijn voor de aandacht die de vader tijdens mondelinge behandeling heeft gevraagd voor de veiligheid van [de minderjarige] in het contact met de moeder (en haar nieuwe partner).
5.6.
Ten aanzien van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader overweegt de kinderrechter als volgt. De kinderrechter is met alle betrokkenen van oordeel dat het op dit moment in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk is dat hij de komende tijd bij de vader blijft wonen. Gebleken is dat [de minderjarige] zich op een positieve wijze ontwikkelt bij de vader en de vader goed in staat is om de zorg en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. De kinderrechter ziet vanwege de nog erg jonge leeftijd van [de minderjarige] , de positieve maar prille ontwikkelingen in de situatie van de moeder en haar wens om de zorg weer zelf op zich te nemen, aanleiding om het voorstel van de GI om de machtiging te verlengen voor de duur van zes maanden en het restant aan te houden, te volgen, hetgeen tevens conform de wens van de beide ouders is. De GI wordt verzocht om uiterlijk op
21 februari 2025de rechtbank en de belanghebbenden te voorzien van een schriftelijke update in de vorm van een briefrapport, waarbij de GI ook aangeeft of het resterende deel van het verzoek nog wordt gehandhaafd.
5.7.
De kinderrechter zal gelet op het voorgaande de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van twaalf maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het resterende deel.
5.8.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar, met ingang van 12 oktober 2024 en tot 12 oktober 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, voor de duur van zes maanden, met ingang van 12 oktober 2024 en tot 12 april 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt het resterende deel van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] aan tot
een nader te bepalen mondelinge behandeling medio maart 2025, bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg , Kousteensedijk 2, 4331 JE;
6.5.
gelast de GI
uiterlijk op 21 februari 2025aan de kinderrechter en de belanghebbenden een schriftelijke update toe te zenden zoals hiervoor overwogen;
6.6.
bepaalt dat de belanghebbenden voor de nader te bepalen mondelinge behandeling dienen te worden opgeroepen;
6.7.
behoudt zich iedere verdere beslissing betreffende het resterende verzoek inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024 door mr. Haesen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 17 oktober 2024
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.