ECLI:NL:RBZWB:2024:7112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/427169 / JE RK 24-1762
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de zorg voor hun ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland. De minderjarigen zijn geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder en wonen bij de moeder. De Raad heeft ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling van de minderjarigen en de opvoedsituatie, waarbij de ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze met elkaar te communiceren en afspraken te maken over de opvoeding. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende mogelijkheden hebben om de zorgen op eigen kracht weg te nemen en dat de hulpverlening in het vrijwillig kader niet effectief is gebleken. Daarom is besloten om de minderjarigen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, met ingang van 10 oktober 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de noodzaak voor de ontwikkeling van de minderjarigen. De kinderrechter heeft benadrukt dat er meer duidelijkheid moet komen over de opvoedsituatie en dat de communicatie tussen de ouders verbeterd moet worden, zodat zij in de toekomst zelfstandig afspraken kunnen maken over de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/427169 / JE RK 24-1762
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2024 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I. de Dobbelaere-Woets te Terneuzen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 1 oktober 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 1 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door een tolk in de Arabisch-Soedanese taal;
- mr. De Houck, advocaat waarnemend voor mr. De Dobbelaere, namens de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist en tijdig is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn geboren gedurende het huwelijk van de vader en de moeder.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. De minderjarigen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Er zijn veel zorgen over de minderjarigen en hun thuissituatie. Daarbij verwijst de Raad naar de zorgelijke verhalen over het grensoverschrijdende gedrag van de minderjarigen, het incident met de waterkoker, het zonder toezicht buitenspelen van de minderjarigen, het ziekmelden van de minderjarigen op school en de omstandigheid dat de minderjarigen de Nederlandse taal slecht beheersen. Het is de Raad onvoldoende duidelijk of er sprake is van een veilige thuissituatie en of de ouders in staat zijn om de minderjarigen goed genoeg ouderschap te bieden. Ook is onduidelijk of de draagkracht en draaglast van de moeder in balans is. Daarnaast maakt de Raad zich veel zorgen over de complexe en verstoorde relatie van de ouders. Op dit moment vindt er geen contact tussen hen plaats, terwijl dat wel van belang is om de opvoeding en verzorging van de minderjarigen samen goed vorm te kunnen geven, en omdat er contact tussen de vader en de minderjarigen en de minderjarigen en hun oudere halfbroer en -zussen moet zijn. Vanwege al deze zorgen is er regievoering in het gedwongen kader noodzakelijk. Daarbij merkt de Raad op dat er niet wordt getwijfeld aan de bereidheid van de moeder om hulpverlening te accepteren, maar er lijkt sprake van onmacht, waardoor de benodigde hulpverlening in het vrijwillig kader tot op heden nog onvoldoende tot stand is gekomen. Het is volgens de Raad noodzakelijk dat er een derde, neutrale persoon bij de ouders betrokken raakt die als brugfunctie tussen hen kan fungeren. Ook zal er verdere hulpverlening moeten worden ingezet vanuit het GIA of IPT. Bekend is dat de moeder niet erg positief is over de hulpverlening van IPT. De Raad vindt het verder belangrijk dat er psycho-educatie wordt ingezet, zodat de ouders leren wat het doet met de minderjarigen als er sprake is van een verstoorde oudercommunicatie. Daarbij speelt ook de taalbarrière een rol. Al deze factoren maken dat de Raad geen risico wil nemen, maar de hulpverlening in het gedwongen kader wil inzetten, zeker gelet op de zeer kwetsbare, pas geboren baby. Het is noodzakelijk dat er meer zicht komt op de thuissituatie van de beide ouders. De focus ligt nu vooral op de thuissituatie van de moeder, omdat de minderjarigen daar grotendeels verblijven. Aangezien de situatie dermate complex is en de problematiek van de minderjarigen fors is, verzoekt de Raad de ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van twaalf maanden.
4.2.
De vader stemt in met het verzoek. Hij maakt zich zorgen over de minderjarigen bij de moeder. Volgens de vader is de moeder niet in staat om de minderjarigen op te voeden. Daarbij benoemt de vader dat de moeder psychisch niet in orde is, dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] grensoverschrijdend gedrag vertonen richting de moeder en dat de moeder hen buiten laat spelen zonder toezicht op hen te houden. De vader wil graag betrokken blijven in de opvoeding en verzorging van de minderjarigen. De moeder staat dat echter niet toe. De vader wil bovenal graag omgang met de minderjarigen. Dat is zijn grootste belang. De omgang dient volgens de vader in het weekend plaats te vinden, zodat de minderjarigen dan ook contact kunnen hebben met hun oudere halfbroer en -zussen. De minderjarigen kunnen dan wel bij de moeder blijven wonen. Anders lopen zij misschien psychische schade op. Tot slot benoemt de vader dat er momenteel geen contact plaatsvindt tussen de ouders. Daar heeft de vader ook geen behoefte aan.
4.3.
Namens de moeder wordt ook ingestemd met het verzoek. De moeder is bereid om de benodigde hulpverlening te aanvaarden, en vindt ook dat dat nodig is vanwege de onveilige situatie die tussen de ouders bestaa. De ouders zijn momenteel niet in staat om met elkaar te communiceren en er worden over en weer veel verwijten geuit. Daarbij spelen de oudste kinderen van de vader ook een rol. Zij praten negatief over de moeder en daar heeft de moeder veel last van. De moeder vindt zelf overigens dat haar opvoeding in orde is. Dat wordt vanuit de Veilige Opvang ook bevestigd. De Veilige Opvang heeft daar momenteel ook veel zicht op.
4.4.
De GI is bereid om de ondertoezichtstelling uit te gaan voeren. Er is al een jeugdbeschermer voor dit gezin aangesteld. Zij kan traumasensitief en intercultureel werken. In de komende periode wil de GI zich gaan richten op de volgende punten: het in kaart brengen van Goed Genoeg Ouderschap van de beide ouders, het inzetten van begeleiding voor de moeder vanuit het GIA en gericht op het versterken van de moeder, het inzetten van passende hulpverlening voor het gezinsfunctioneren en de opvoedvaardigheden van de beide ouders, het verder uitbouwen van de contactmomenten tussen de vader en de minderjarigen en het zicht krijgen op de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen, en op wat zij verder nodig hebben.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De kinderrechter stelt vast dat de vader en de minderjarigen volgens de gemeentelijke basisadministratie de Nederlandse nationaliteit hebben en de moeder de Soedanese Nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of haar in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Verlening ondertoezichtstelling
5.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.5.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, met ingang van 10 oktober 2024 en tot 10 oktober 2025. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.6.
Er bestaan ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen en de opvoedsituatie waarin zij opgroeien. Deze bestaan allereerst uit de complexe, verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Zij zijn op dit moment niet in staat om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren en afspraken te maken over de opvoeding en verzorging van de minderjarigen. Daarnaast zijn er ook zorgen over de opvoedcapaciteiten van en de opvoedsituatie bij de moeder. Door diverse betrokken zorgverleners wordt gemeld dat de moeder de minderjarigen onvoldoende weet te begrenzen. Ook wordt er in het rapport van de Raad benoemd dat de moeder onvoldoende toezicht biedt met voor de minderjarigen gevaarlijke situaties als gevolg. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij deze zorgen deelt. De kinderrechter constateert dat de Veilige Opvang, waar de moeder met de minderjarigen verblijft, deze zorgen niet deelt en aangeeft dat de minderjarigen veilig zijn bij de moeder. Ook de school van de minderjarigen heeft geen noemenswaardige zorgen gemeld. Het verschil in zienswijze tussen de verschillende betrokkenen is opmerkelijk. De kinderrechter acht het van groot belang dat de opvoed- en thuissituatie van de minderjarigen bij de moeder veilig voor hen is en er dient dan ook meer duidelijkheid te komen op dit punt. Daarnaast dient duidelijk te worden of en in hoeverre de vader in staat is een veilige en passende opvoedsituatie te bieden, nu ook hier onvoldoende zicht op is.
5.7.
Gebleken is dat de ouders, mede door hun slechte onderlinge verstandhouding, op dit moment onvoldoende mogelijkheden hebben om de zorgen die er zijn op eigen kracht weg te nemen. De hulpverlening in het vrijwillig kader is te kwetsbaar en vrijblijvend gebleken om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen weg te nemen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de ouders en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hulp en regie in een gedwongen kader nodig hebben. De regie van de GI is nodig om meer zicht te krijgen op de situatie, de benodigde hulpverlening te organiseren en de continuïteit hiervan te waarborgen. Gelet op het voorgaande zal het verzoek ondertoezichtstelling van de Raad worden toegewezen
5.8.
Binnen de ondertoezichtstelling dient bezien te worden hoe de communicatie tussen de ouders op passende wijze vormgegeven kan worden, zodat zij op termijn zonder hulp van derden afspraken kunnen maken en beslissingen kunnen nemen over de minderjarigen. Tevens dient te worden onderzocht of de ouders afzonderlijk in staat zijn (om al dan niet met hulpverlening) een passende en veilige opvoedsituatie en aldus goed genoeg ouderschap aan de minderjarigen te bieden. Het welbevinden van de minderjarigen moet goed in de gaten gehouden worden en er moeten structurele afspraken gemaakt worden over het contact tussen de vader en de minderjarigen en de minderjarigen en hun oudere halfbroer- en zussen met wie zij niet samenwonen. De hulpverlening die noodzakelijk is om het voorgaande te realiseren dient te worden ingezet en de voorgang en continuïteit van die hulpverlening dient in de gaten gehouden te worden. De Raad heeft in het rapport vermeld dat bij het uitvoeren van de ondertoezichtstelling een interculturele aanpak van belang is en de kinderrechter stelt vast dat de GI heeft aangegeven hier oog voor te hebben.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 10 oktober 2024 tot 10 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024 door mr. Haesen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 17 oktober 2024.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.