ECLI:NL:RBZWB:2024:7114

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/417327 / JE RK 23-2251
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Combee
  • J. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij netwerkpleeggezin voor onderzoeksdoeleinden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij hun oma aan vaderszijde voor een periode van vier maanden, met als doel nader onderzoek naar de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, hebben hun bezwaren geuit tegen de uithuisplaatsing, stellende dat de GI onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat er geen concrete zorgen zijn die een uithuisplaatsing rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet hebben voldaan aan eerdere opdrachten en dat er aanhoudende zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, met name over de schoolgang en de ontlastingsproblematiek van [minderjarige 2]. De rechtbank oordeelt dat, gezien de impasse tussen de ouders en de GI, nader onderzoek noodzakelijk is en verleent daarom de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft de machtiging uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de zaak aangehouden voor verdere voortgang en monitoring van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417327 / JE RK 23-2251
Datum uitspraak: 21 oktober 2024
Nadere beschikking over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
locatie Etten-Leur,
over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank van 30 mei 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 25 september 2024, ingekomen bij de griffie op 26 september 2024.
1.2
Op 8 oktober 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kranenburg;
- een vertegenwoordigster namens de GI.
Tevens waren als toehoorder aanwezig twee medewerkers van de GI.
1.4
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de vader, zonder kennisgeving vooraf, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
1.5
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, bij brief van 7 juni 2024, in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’ voorafgaande aan de mondelinge behandeling. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.Feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de ouders.
2.3
Bij beschikking van 9 juni 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 juni 2022 tot 9 december 2022. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 30 mei 2024, tot 9 juni 2025.
2.3
Laatstelijk, bij voormelde beschikking van 30 mei 2024, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het verzoek van de GI aangehouden in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI.

3.Het aangehouden verzoek

3.1
Aan de orde is het aangehouden verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij een netwerkplaatsing of in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling licht de GI toe dat het verzoek enkel ziet op het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij een netwerkpleeggezin, te weten oma vaderszijde (vz).

4.Het (nadere) standpunt van de GI

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek heeft de GI, bij brief van 25 september 2024 en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. Het verzoek blijft gehandhaafd, in die zin dat wordt verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen bij oma (vz). De GI heeft in de afgelopen periode geconstateerd dat het de ouders niet is gelukt om concrete stappen te zetten. Hoewel er twee fysieke gesprekken met de moeder hebben plaatsgevonden, zijn dit er te weinig geweest en waren deze tevens niet inhoudelijk van aard. De vader is in zijn geheel niet gezien of gesproken. De GI heeft aanhoudende zorgen over de minderjarigen. [minderjarige 2] is herhaaldelijk absent van en regelmatig te laat op school. De GI heeft hierover goed contact met school. Tevens is er nog geen zicht op haar ontlastingsproblematiek. De ouders delen geen nadere gegevens over onderzoekuitslagen van het ziekenhuis. Hoewel [minderjarige 1] inmiddels naar de zorgboerderij gaat, is de start daarvan stroef verlopen. Met de school van [minderjarige 1] is er geen contact, omdat hiervoor steeds toestemming van de ouders nodig is en die toestemming wordt niet verkregen. Daarnaast zijn er zorgelijke filmpjes van [minderjarige 1] opgedoken. In de afgelopen periode zijn er geen signalen ontvangen over eventueel huiselijk geweld.
Ondanks herhaalde inspanningen van de GI zijn er nog geen concrete stappen gezet en is er geen zicht verkregen op de opvoedingssituatie, waardoor een machtiging tot uithuisplaatsing nodig blijft. Oma (vz) komt over als een vriendelijke en zorgzame vrouw. Zij woont dichtbij de ouders en is bereid voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen. Zij kennen de oma ook goed. Hoe een en ander verder ingevuld zal gaan worden, zal besproken moeten worden wanneer een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. De GI staat achter een gedeeltelijke uithuisplaatsing, in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] deeltijds bij oma (vz) verblijven. Belangrijk is daarin wel dat hierover met de ouders goede afspraken kunnen worden gemaakt en dat zij het vormgeven van de machtiging in overleg kunnen regelen. Desgevraagd staat de GI achter een verlening van de machtiging voor een korte(re) periode en een aanhouding van het overige deel van het verzoek. Op die manier kan tussentijds worden besproken of er al dan niet sprake is van een vooruitgang.

5.Het (nadere) standpunt van belanghebbenden

5.1
Namens de ouders heeft mr. Kranenburg, samengevat, aangevoerd dat het in de beschikking van 30 mei 2024 opgenomen standpunt van de ouders onverkort van toepassing is. Hoewel de rechtbank de GI in rechtsoverweging 5.4 van die beschikking heldere opdrachten heeft gegeven, voldoet de GI daaraan niet. Er is geen plan van aanpak opgesteld en veronderstelde zorgen zijn niet geconcretiseerd. Op de vraag van de rechtbank om een deeltijd uithuisplaatsing te onderzoeken gaat de GI ook niet in. Uit de door de GI overgelegde verslaglegging blijkt dat de moeder in contact is met de GI en dat zij ook positieve stappen heeft gezet. Bovendien zijn er huisbezoeken geweest. Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dat zij inmiddels behandeling krijgt voor haar ontlastingsproblemen. Daarnaast zijn er op de school van [minderjarige 2] gesprekken gevoerd over het verzuim. [minderjarige 2] is moeilijk voor school te motiveren, mogelijk omdat zij gepest wordt. [minderjarige 1] gaat naar de zorgboerderij en zij is hiervoor intrinsiek gemotiveerd. In de visie van de ouders heeft de GI onvoldoende onderzoek verricht naar de noodzaak van een uithuisplaatsing. Die maatregel is te verstrekkend, gelet op de niet geconcretiseerde zorgen en de gezette stappen. Bovendien is dit niet nodig, ook omdat oma (vz) bereid is mee te helpen tijdens de ochtenddrukte in de thuissituatie van de ouders. Daarbij komt nog dat niet duidelijk is hoe de uithuisplaatsing uitgevoerd gaat worden. Zo zijn er geen gesprekken gevoerd met pleegzorg, is niet duidelijk wat de GI met een uithuisplaatsing wil bereiken en rechtvaardigen de genoemde zorgen geen uithuisplaatsing. Primair wordt de rechtbank dan ook verzocht om het verzoek af te wijzen. Uiterst subsidiair, wanneer de rechtbank een machtiging toch noodzakelijk acht, dan dient de rechtbank de machtiging te verlenen voor een korte duur.
5.2
De moeder vult hierop, samengevat, nog aan dat de GI de zorgen baseert op aannames. De zorgen kloppen niet en een onderbouwing daarvan ontbreekt. Voor de ouders voelt het alsof hen onrecht wordt aangedaan. De GI doet voorkomen alsof er geen stappen zijn gezet, maar dat is onjuist. [minderjarige 2] krijgt medische behandeling en met haar ontlasting gaat het beter. Dat de ouders geen toestemming geven aan de GI om onderzoeksresultaten in te zien is onjuist. Het is aan de GI om hiernaar te vragen maar dat gebeurt niet. Dat [minderjarige 2] afwezig was van school is juist, maar dit heeft te maken met de medicatie die zij voorgeschreven kreeg. Daar komt ook bij dat [minderjarige 2] moeilijk voor school te motiveren is, omdat zij wordt gepest. Dit maakt dat zij soms te laat op school komt. [minderjarige 1] volgt therapie. Zij gaat naar de zorgboerderij en daar heeft zij het naar haar zin. Dat [minderjarige 1] later op de zorgboerderij is begonnen, heeft ermee te maken dat de ouders het niet eens waren met de gestelde doelen. Deze zijn zonder overleg opgesteld en bovendien niet met de ouders besproken. De doelen zijn inmiddels aangepast. Dat sprake zou zijn van verwaarlozing en verbale en fysieke incidenten thuis, is ook onjuist.
De moeder zegt toe bereid te zijn alle hulpverlening te accepteren, echter in een vrijwillig kader. De ouders weten zelf welke hulpverleningstrajecten ingezet kunnen worden. Daarvoor is geen bemoeienis van de GI nodig. De GI had beter onderzoek kunnen doen, bijvoorbeeld door het verrichten van diagnostisch onderzoek, maar dit hebben zij nagelaten. Op meerdere vlakken hadden zij zicht kunnen hebben op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Desgevraagd beaamt de moeder dat de vader niet met de GI heeft gesproken. Dit heeft te maken met zijn traumatische verleden.

6.De (nadere) beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Uit artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
6.2
Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling, die hierna volgt, geeft de rechtbank de ouders mee dat het haar betreurt dat de vader niet bereid is geweest aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling en het de ouders en de GI niet is gelukt om gezamenlijk in gesprek te gaan. Dat de afwezigheid van de vader wordt gewijd aan in het verleden opgelopen trauma, wordt niet door of namens hem onderbouwd en is eveneens onvoldoende redengevend om niet in gesprek te gaan met de GI, dan wel met de rechtbank. De immer aanhoudende afwezigheid van de vader blijft vragen oproepen. Desondanks geeft de rechtbank de ouders ook mee dat het haar beslissing niet enkel en alleen baseert op de afwezigheid van de vader.
6.3
Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI in de afgelopen periode heeft getracht zicht te krijgen op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsook op de gezinssituatie. De rechtbank stelt vast dat, hoewel zij ziet dat er ook positieve stappen zijn gezet, het de ouders niet is gelukt te voldoen aan de door de rechtbank in rechtsoverweging 5.5 van de beschikking van 30 mei 2024 gegeven opdrachten. De ouders zijn niet beiden met de GI in gesprek gegaan, er is geen zicht verkregen op de opvoedsituatie en gebleken is dat afspraken met regelmaat niet worden nagekomen, dan wel worden uitgesteld en het contact met de moeder stroef verloopt.
6.4
Het is de rechtbank duidelijk dat er over zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] zorgen bestaan. De moeder ontkent een deel van de zorgen niet, maar heeft hierbij een eigen verhaal. Namens de ouders wordt aangevoerd dat de zorgen onvoldoende concreet zijn en de GI onvoldoende onderzoek heeft gedaan. De rechtbank ziet dit anders en verwijst daarbij kortheidshalve naar de ernstige ontwikkelingsbedreiging die reeds is aangenomen bij de verlenging van de ondertoezichtstelling bij beschikking van 30 mei 2024 in de zaak met kenmerk C/02/422344 JE RK 24-887. Samen met de GI heeft de rechtbank aanhoudende zorgen over de schoolgang van [minderjarige 2] en haar ontlastingsproblematiek. Inzicht in de aard van haar ontlastingsproblematiek is niet verkregen en ook over het hoe en waarom van haar schoolverzuim blijven er vragen bestaan. Dat de moeder de GI tegenwerpt dat zij niet om de onderzoeksresultaten heeft gevraagd, doet niet af aan het gegeven dat de moeder wist dat de GI (en de rechtbank) inzicht wilden hebben in de problematiek van [minderjarige 2] . Desondanks ondernamen de ouders hierin geen verdere stappen. Hoewel [minderjarige 1] inmiddels naar de zorgboerderij gaat, kwam dit stroef van de grond en blijven er zorgen bestaan over haar gedrag. Daar komt nog bij dat het de GI, in algemene zin, niet is gelukt om zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de ouders thuis. Hoewel de GI met de moeder in contact is, komen afspraken niet tot nauwelijks van de grond en is er geen enkel zicht op de rol van de vader. Hij blijft uit contact en dat baart de rechtbank zorgen. Waar de moeder stelt dat de GI beter onderzoek had moeten doen, oordeelt de rechtbank dat de ouders hieraan uit eigen beweging, indachtig de zorgen van de rechtbank en de door de rechtbank gegeven opdrachten vanaf januari 2024, invulling hadden moeten geven. Al geruime tijd wordt er geen vooruitgang geboekt in het verkrijgen van zicht op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de opvoedsituatie. De ouders blijven zeggen dat er geen zorgen zijn, maar maken het de GI onmogelijk hier daadwerkelijk inzicht in te krijgen. En hoewel er ook stappen worden gezet, blijft de aard en oorsprong van de bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanwezige zorgen onduidelijk. De achterliggende vraag die aan de rechtbank voorligt is of een machtiging tot uithuisplaatsing hierin verandering kan brengen.
6.5
Bovengenoemde vraag beantwoordt de rechtbank als volgt. De rechtbank kan zonder nader onderzoek en gelet op de tussen de GI en de ouders bestaande impasse niet vaststellen of er wordt voldaan aan de noodzaak een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Nader onderzoek is nodig om de zorgen van de GI te bevestigen, dan wel te ontkrachten. De rechtbank oordeelt dat dit nadere onderzoek plaats dient te vinden vanuit de situatie dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de oma (vz) verblijven. De rechtbank hoopt, en neemt aan, dat er vanuit die situatie ruimte ontstaat om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in gesprek te gaan, de schoolgang en ontlastingsproblematiek van [minderjarige 2] te volgen, het gedrag van [minderjarige 1] te monitoren en vanuit daar zicht te krijgen op de gezinssituatie en de rol van de vader daarin. Een instandhouding van de situatie dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouders verblijven, maakt geen einde aan de bestaande impasse. De ouders zijn meerdere keren in de gelegenheid gesteld openheid van zaken te geven, maar geven hieraan geen (de vader) en onvoldoende (de moeder) gehoor. En dat maakt dat nader onderzoek, dat niet door de ouders kan worden geblokkeerd, nodig is. De rechtbank zal de verzochte maatregel dan ook toewijzen, een en ander onder de in artikel 1:265b BW genoemde noemer ‘tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige’. De rechtbank is zich bewust van de ingrijpendheid van de maatregel, maar ziet voor nu geen andere mogelijkheid dan de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor onderzoeksdoeleinden.
Duur, aanhouding en verdere voortgang
6.6
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin (oma vaderszijde) verlenen voor de duur van vier maanden vanaf heden onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek, tot na te melden pro forma datum. De rechtbank acht het belangrijk de situatie te blijven monitoren en een vinger aan de pols te houden. De rechtbank verzoekt de GI om haar,
uiterlijk op na te melden pro forma datumschriftelijk te informeren (een en ander onder gelijktijdige verzending daarvan aan (de advocaat van) de ouders over:
- de stand van zaken op dat moment;
- de verdere voortgang van de machtiging tot uithuisplaatsing en het (verdere) plan van aanpak;
- of en in hoeverre er zicht is verkregen op de opvoedsituatie bij de ouders;
- of en in hoeverre de zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn afgenomen;
- of en in hoeverre
beideouders in contact zijn met de GI;
- of en in hoeverre er inzicht is verkregen op de rol van de vader;
- of en in hoeverre de ouders afspraken met de GI en hulpverlening nakomen;
- of aanvullende hulpverlening is ingezet, en zo ja welke;
- of en in hoeverre de ouders ingezette hulpverlening accepteren;
- of het resterende deel van het verzoek gehandhaafd, danwel ingetrokken wordt.
6.7
Indien de GI het resterende verzoek zal intrekken, zal de zaak verder schriftelijk worden afgedaan.
6.8
Een verdere meervoudige behandeling van het resterende verzoek acht de rechtbank overbodig. Zij zal daarom de zaak (terug)verwijzen naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank.
6.9
Indien en voor zover een nieuwe mondelinge behandeling nodig is, zal de rechtbank ernaar streven de zaak te plannen bij een kinderrechter die deel uitmaakt van de meervoudige kamer en zullen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (opnieuw) worden uitgenodigd om hun mening te geven tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’ op een dag voorafgaand aan een nieuwe mondelinge behandeling. Wanneer zij niet naar de rechtbank willen of kunnen komen, staat voor hen ook de optie open om de kinderrechter een brief te schrijven.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
6.1
De rechtbank zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.11
Al het bovengenoemde leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin, oma vaderszijde) met ingang van 21 oktober 2024 tot 21 februari 2025;
7.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3
houdt de behandeling van het restende deel van het verzoek van de GI aan tot
dinsdag 21 januari 2025 PRO FORMA, in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI, zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.6;
7.4
verwijst de zaak (terug) naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank;
7.5
behoudt zich iedere verdere beslissing in deze zaak voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, voorzitter, mr. Combee en mr. Oomes, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2024, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.